[Jean Louis Nicodé Symphonische Variationen für grosses Orchester – werken van Monsigny, Lully en Haydn (Militär-symfonie) o.l.v. Cornelis Dopper] (Concertgebouw)
Jean Louis Nicodé spreekt in 't lange motto, waarmee hij zijn ‘Symphonische Variationen für grosses Orchester’ openbaar maakte, met meer begeestering dan in de muziek zelf, welke gistermiddag in het Concertgebouw ter uitvoering kwam. De beschreven geestverrukking moge individueel voor den schrijver diepgevoelde waarheid zijn geweest, op menigeen zal zij den indruk maken van modernen Duitschen bombast, dat ‘Himmlische seelenzwiegespräch’ en dergelijke misterieuse dingen waartoe, zoals in het programmaboekje te lezen staat ‘Apollo’ (die met den Zwaan of van Belvédère?) misschien alleen in staat is. Beschouwt men die frases als rethorica, dan borrelt allicht een wantrouwen op tegen de muziek, neemt men ze ernstig, dan moet de expressie van zulke hoog-zielige gesteltenis den hoorder een weinig koud en dor lijken. Het gevaar van motto's, dat zij den geest verwarren en hem meer met de literaire fantasieën of plastische voorstellingen, dan met de muziek bezighouden, is dus niet het eenige.
Ondanks de waarlijk schoone uitvoering, welke het lange werk onder Cornelis Dopper te beurt viel, eene uitvoering, die de muziek tot in de kleinste onderdeelen recht deed wedervaren, maakte het werk op ons niet den indruk, die wij er van verwachtten. De Nietzscheaansche stemming van den begeleidenden tekst (welke het overig werk van Nicodé, de Gloria-symphonie onder anderen, innerlijker beroert, en haar maakt tot ongenietbare propagandisten-muziek - en hij is de eenige niet onder de levende meesters, -) slaat hier alleen op den tekst. De muziek zelf, harmonisch interessant, klaar van conceptie, stemming, fijn geïnstrumenteerd, is als alle composities van moderne talenten, men moet er smaak in vinden, als in echte Limburger kaasjes en andere pikante dingen. De melodiek der variaties is gewoon, zij wijst niet op een diep gemoed, zij verraadt slechts 't handige verstand, dat zich met veel diplomatie heeft ingewerkt in de gangbare manier van het tegenwoordige muzikale voelen. Ontdaan van alle franjes en bijkomstigen sier is dat toch de eigenlijke kern.
Die armoede van hart viel ons te meer op na de drie bekoorlijke stukken uit den ouden tijd, welke voor de pauze ten gehoore werden gebracht: Haydn's militaire symphonie, de Chaconne et Rigandon d'Aline van P.A. Monsigny in de bewerking van Gevaert en de heerlijke Balletsuite van Lully, gemoderniseerd door Felix Mottl. De aanbiddelijke klankschoonheid dezer werken, de frissche natuurlijkheid, het fijne gevoel en boven alles de lichtelijk-weemoedige stemming, welke Haydn in zijn menuet zelfs niet verlaat, Monsigny niet in zijn Provençaalschen rigandon, Lully niet in den Temple de la Paix tusschen nymphen, herders en herderinnen, het zachte treuren, het droomerige smachten, de kalme stemming, roerloos als bloemenkleuren, het ondefinieerbaar poëtische, dat den weg vindt tot ieder hart, is ons oneindig liever dan de gemoedsdonkerte, de gevoelsnacht, het geblaseerd-troostelooze huilen der modernen.
Wij zoeken in de muziek geenszins de banale vreugde, zij moet meer brengen dan vluchtige behaaglijkheid als muziek in een socialisten-optocht, of als een draaiorgel in een enge straat, zij geve den geest zijn feest en het gevoel der sublieme extase, die alle geluk te boven gaat. En den eenvoudige van hart, die zich nog geen richting koos, zal dit heil eer te beurt vallen door een Haydnsche of Mozartsche symphonie dan door muziek in den trant van Nicodé. Technisch staan deze oude werken geenszins ten achter bij de modernste complicaties. Zij overtreffen ze zelfs in zooverre, dat zij immer het beoogde bereiken, want overal en altijd valt de vorm weg voor den inhoud. Bij voorbeeld de Chaconne van Monsigny, den vergeten opera-componist, van wiens muziek men na iedere kennismaking wel graag meer zou hooren. Belemmerde de Chaconne-opzet één oogenblik de muzikale gedachte in haar onbezorgden gang? Of voelde men den lastigen opbouw van den Provenaalschen dans door het blije klinken der melodieën?
Dit hebben de oude meesters voor op de nieuwste. Dezen ontbreekt bij alle technische kunnen de bezonkenheid. Zij zijn verliefd op het uiterlijke beeld, zij stapelen stem op stem en klank bij klank, het materiaal is nooit omvangrijk genoeg, het orkest groeit immer in menigte; zij weten zonder twijfel wat zij willen, dit alles gaat niet geheel doelloos, doch het doel, dat zij zich des te meer bereikbaar achten door quasi-koninklijk machtsvertoon, beoogt enkel een vorm, een uiterlijk, een architectuur, een conceptie, alles schijnbaar spiksplinternieuw, doch in waarheid de gedachte van een voorganger in den vergrootenden trap, alles grandioos, verbluffend, doch innerlijk hol, voos en vergaan, en de grootste grief die een aestheticus kan hebben tegen onze hedendaagsche muziek is het beslist omslachtige van vorm en inhoud, of liever de vermaterialiseering van beiden tot ééne wansoort, dat niets geeft dan klank, geluid, geraas, de brute kracht.
Het programma werd waardig afgesloten door het voorspel uit het derde bedrijf van Lohengrin. Het blijft een graag gehoord nummer, vol klankschoon feestgeruisch. Hoort het echter in zijn tegenwoordige gedaante eigenlijk wel thuis op een concert-programma? Want het leidmotief: ‘Nie sollst du mich befragen’, waarmee de ouverture sluit, moet voor de concertzaal onvoorwaardelijk een misgreep genoemd worden. Als dramatisch effect is het een geniale inval, in een concertstuk verbreekt het de eenheid der compositie op een even zonderlinge als onverwachte wijze.
De uitvoering van al deze werken slaagde schitterend. De houtblazers waren dezen middag in voortreffelijke conditie, dit bleek vooral gedurende het eerste deel der uitvoering. Het koper klonk voortdurend prachtig. En wat de strijkers betreft, er sprongen minder snaren dan Donderdagavond. Er waren veel hoorders, doch met hun enthousiasme schenen dezen te willen wachten tot de jongste entrée van Willem Mengelberg, die in het naaste concert gevierd zal worden met ‘Ein Heldenleben’ van Richard Strauss. Het was jammer, dat alles zoo opvallend koel begroet werd.