[Gustav Kogel introduceert Concert voor strijkorkest in F van Händel – voorts Beethoven (Ouverture Egmont), Mozart en Brahms] (Concertgebouw)
Als noviteit voor Amsterdam werd eergisteravond uitgevoerd een concert in F groote terts van G.F. Händel, voor strijkorkest, twee obligaat-violen en obligaat-violoncello, in de bewerking van Gustav Kogel, dien wij het vorig jaar door een vooriglijk concert al leerden waardeeren als een uitstekend en degelijk Händel-kenner.
Het werk klinkt voor den tegenwoordigen hoorder niet overal even belangwekkend. De mooiste deelen schenen ons het tweede en derde, Allegro en Largo. Het tweede deel om zijn schoone passages voor de soloviolen, prachtig van stemming en eenheid uitgevoerd door de heeren Christiaan Timmner en Julius Thornberg; het derde om zijn heerlijke afwisselingen van de soloviolen, melodieus in tertsen gaande (toch wel wat week) en het strijkorkest. De violoncello (de heer F.W. Gaillard) is zeer poover behandeld en treedt nergens zelfstandig op. Dit lijkt me jammer, vooral omdat de toon zoo klaaglijk sober klonk tusschen de twee rijke violenpartijen.
Een goede uitvoering van Beethovens Egmontouverture was voorafgegaan; er volgde een symphonie van Mozart (in D groot; Köchel No. 385). De heer Gustav Kogel leidde haar met de beste opvattingen. Doch een groot deel van het samenspel wou me niet bevallen. Vooral het andante marcheerde luk-raak. Ook hinderde het geweldig domineeren (door heel het werk) van de pauke.
Johannes Brahms is een meester, dien men nog becritiseert. Zoo kan men lezen in Wanmanns muziekgeschiedenis b.v. dat de eerste symphonie in C klein, die gisteravond de uitvoering besloot, herinnert aan Beethovens negende (het laatste deel een ‘Nachdichtung’ der vreugde-apotheose); in het programma-boekje van gisteren leest men dat èn karakter èn ontwikkeling der stof verwantschap toont met Beethovens vijfde!! Mij dunkt echter, alleen en hoogstens omdat ze beiden in C klein staan. En Wanmanns bewering houdt heelemaal geen steek, voor wie 't verloop kent van 't laatste deel uit Brahms' werk. Brahms was een grootmeeeter en een van de zeldzamen, die beschikken over de zeldzame kracht der zielsontroering.
De uitvoering voldeed. Andante slaagde 't voortreffelijkst. Dit is een zang die den sterkste buigt. Zeer schoon waren hier samenspel van hoorn en soloviool (de heer Chr. Timmner). Ook de pizzicati der strijkers (verrukkelijke harpwerkingen) èn de hobo- en clarinet-melodieën. Ontzaglijk klinkt het laatste deel. Niets klinkt van zwaarder, intenser hartstochtelijkheid. Vermeldenswaard zijn de inzet van het più andante, de bazuinklanken uit dit deel, de schoone hoornmelodie. Daarentegen leek me het eerste deel onvoldoende en onklaar gefraseerd door den dirigent; het derde deel te langzaam; en de clarinet blies hier de naïeve hoofdmelodie te zwak en zenuwloos. Overigens hoorden we in dit deel nog vele mooie klankeffecten.