Berlioz II
Een der hoofdfiguranten is Lesueur, over wien de muziekgeschiedenissen slecht op de hoogte zijn, doch over wien Boschot zijne bladzijden kan bevolken met inedita. Een zonderlinge geest, die alles ontdekt en niets in praktijk brengt, veel gecomponeerd heeft en wiens theoretische manuscripten den omvang hebben van tachtig volumes Madame Bovary! Oude theologant, levenslang dilettanteerend in mystiek, een wonder in zijn rationalistischen tijd; zijne muziek, overladen met speculatieve archaismen, waarmee hij graag pronkte. Zijn laatste werk, dat culmineerde in dit genre, was ‘La Mort d'Adam’ - speelde 't niet vóór den Zondvloed! - het laatste dat zijn tijdgenooten verbaasde en boeide. Eerst kapelmeester der Notre Dame, waar hij onder den dienst religieuse tragediën liet zingen, die 's morgens begonnen, bij de vespers hervat werden en soms eenige dagen duurden, nieuwigheid welke uitliep op een schandaal (hoewel Marie Antoinette kwam luisteren) en hem voor den eersten maal ruïneerde. Later dirigent van de muzikale feesten der revolutie, waar een geheel volk hymnen zingt aan l'Etre Suprême; vervolgens leider in de Chapelle des Tuileries van Napoleon, Lodewijk XVIII en Karel X, de teksten zijner muziek wijzigend naar de wisselende philosophische of politieke stroomingen. Hij schrijft op een passage van Gluck bijna hetzelfde commentaar als Berlioz dertig jaar later, détermineert de programma-muziek der 19e eeuw, scheldt even fel tegen de contrapuntiek als zijn leerling, ontdekt het ‘idée fixe’ gelijk Berlioz het zal gebruiken in de Symphonie Fantastique, noteert nog te midden van onafzienbare en vruchtelooze studies over de Grieksche muziek, waarvan hij nimmer een noot zag, enkele ideeën, welke op de verdere ontwikkeling onzer kunst hun occultistischen invloed zullen uitoefenen vanaf de tombe der manuscripten. Zijn theologismen stonden vlak naast Wagners metaphysisch commentaar op
Beethoven, toont Boschot aan (maar, Lesueur had een theologische opleiding totverontschuldiging, wordt sarcastisch opgemerkt), zijn perspectieven trouwens reiken verder dan Berlioz, die door Lesueurs theorieën nieuwe rythmen vond, de oude tonaliteiten en populaire melodieën leerde gebruiken als nieuw effect, zijn tallooze vermoedens gaan verder dan Wagner - Vincent d'Indy préludeert in de voorrede van zijn ‘Cours de composition musicale’ op dezelfde wijze en denzelfden toon als de devote mystagoog Lesueur in zijn ‘Conseils aux jeunes compositeurs’ en waar Gustave Doret door inlassching van den Stabat Mater (Les sept Paroles du Christ) de visie tracht op te roepen van den Calvarieberg, doet hij niets anders dan wat Lesueur honderd jaar vroeger deed. Maar Lesueur bleef het romantieke type van een maniak ondanks zijn geniale eigenschappen. Zoo kon hij in een Kerstmis-Oratorium een ‘gezang der eerste Christenen’ aanwenden, dat door een historicus herkend werd als Elzasserwals (!) en niettemin met de klaarste termen de expressieve tendenzen der muziek en haar pantomimisch karakter ontvouwen voor den beminden leerling, die zal worden ‘une sorte de Lesueur mieux réussi.’
Is het nog de invloed van Lesueur, dat Boschot de personnages van zijn roman leidmotievische epitheta geeft: ‘pourquoi certains héros ne seraient-ils pas venus sur la scène précédés par un même jeu de sonorités?’ (doceert Berlioz' leermeester)... of imiteert hij den ouden Homerus, of Wagner? Boschot bereikt er het vlugge en juiste optreden mee zijner acteerende menschen of een lachend epigram. Soms is het vermoeiend, dikwijls maakt het effect (dit hangt af van de mindere of meerdere belangrijkheid der episode) immer te lezen van la dramatique Madame Berlioz (de moeder van den componist), la si littéraire Nanci, la tendre Adèle (zijn zusters), le sémillant J.J. (Jules Janin, de schitterende feuilletonist der Débats), le bon Théo (Gautier), over de dochters die Lesueur uit te huwelijken heeft; of als er sprake is van den vergeten opera-componist Kreutzer: O Génie! je succombe, je meurs... de aanhef van een kinderachtigen brief, dien de jonge Berlioz den maëstro zond; het onophoudelijke Feux et tonnerres! de populaire uitroep van den romanticus, en andere, ontelbare. Het bewijst misschien dat Boschot de ‘Wagneriaansche crisis’ nog niet geheel heeft doorgemaakt.
Men leest van alles in deze boeken, welke ieder ongeveer 700 bladzijden hebben en goed gedrukt zijn, behalve nieuwe feiten zeer vele curiositeiten om het milieu te teekenen. Hoeveel de kroning kostte van Karel X, die elken morgen naar de mis ging en de kapel verliet, voorafgegaan door tamboer en piccolo, die een vijfkwarts marsch speelden, reminiscentie aan de middeleeuwen; dat een violist der opera de ‘mystieke’ Urhan, die later in plaats van Paganini den alt-solo zou creëeren van Berlioz' Harold, iederen avond de dansende tutus den rug toekeert, de te kort gerokte Balletteuses tegen wie de surintendant des beaux arts Sosthène de la Rochefoucauld eene actie begon en legendair geworden is; men leest er over la Bataille d'Hernani en Boschot kan zelfs een nieuw document citeeren van Hugo; hoe Berlioz schrijft aan zijne vrienden, dat Harriet Smithson, die aan de jonge Parijsche romantici Shakespeare releveerde en (zij passeerde in 1829 te Amsterdam en ik weet niet of ze er speelde) nog maagd was (‘tout ce qu'il y a de plus vierge’) toen hij haar huwde! Over den beaten triomf van Rossini, wien vijf nobele dames eene reusachtige suikeren lier komen aanbieden in zijn hotel; over den hof-musicus van Napoleon III, die Berlioz liet handenwringen en voor geene andere muziek toegankelijk was dan die van Offenbach en zijn nar Vivier, hoornvirtuoos, mimiker, violist, clown; over het echtscheidingsproces van Camille Moke, Berlioz' Ariel, ter wille van wie hij zich heeft willen zelfmoorden, die zich nu laat mishandelen door een anderen onstuimigen romanticus en na zulken liefdesnacht door haar echtgenoot, den pianofabrikant Pleyel, wordt buitengesloten. Deze biografie is rijk en interessant als een roman van Balzac!
(Slot volgt)