De Mahler-feesten - Achtste Symphonie
Alle biografen vermelden het: Mahler vindt op een morgen, in zijn zomerhuisje te Toblach een melodie en drie woorden: ‘Veni creator Spiritus’. Hij gaat aan het werk en vraagt aan een philologischen vriend telegrafisch wat die woorden beduiden. Mahler werkt door en ontwerpt het eerste deel der symphonie, welke zijne Achtste wordt. Onder den muzikalen arbeid zendt de philologische vriend hem de hymne, die bekend is als ‘Veni Creator Spiritus’ (Kom Schepper Geest), verzen van een der grandiose anonymi uit den tijd van Karel de Groote. Er gebeurt een wonder, zeggen de biografen: de tekst blijkt te passen bij de muziek. Sterker nog: er is eene orchestrale passage, waar een couplet te kort komt. Mahler roept wederom zijn philologischen vriend te hulp, wien eene bijna geheel vergeten, in onbruik geraakte, apocriefe strofe te binnen schiet. Het tweede wonder gebeurt: zij past bij de passage, welke nog op woorden wachtte.
De anecdote is goed bedacht en goed gelanceerd. Men ziet een componist gaarne als Geïnspireerde, ondanks de vijf preciese, dunne, onvermijdelijke lijntjes van den notenbalk waarmee de inspiratie staat of valt. En Mahler is eerst populair geworden als Geïnspireerde: Donderdagmorgen te vier uur stond men in de rij om een kaart te bemachtigen voor de generale repetitie van dezen ‘Veni Creator’; voor de uitvoering van gisteravond bood men per advertentie vijf-en-twintig gulden voor één plaats.
Het zijn de twee wonderen van de Achtste, welke mij altijd sceptisch gestemd hebben voor de ‘Symphonie der Duizend’. Er is geen Italiaansche Opera, geen lied, geen oratorium, geen feest-cantate in het onmetelijke Mausoleum der muziek, waar de Tekst roekeloozer, grover, onzinniger, belachelijker mishandeld werd dan in Mahler's Achtste. De woorden, de regels zijn uit elkaar gerukt; door elkaar gesmeten; het zins-verband is verstoord; metriek en rythme bestaan niet meer. Dat noemt men passen. Het geheele wezen, de geheele schoonheid der verzen van den naamloozen Hymnicus, die reeds twaalf eeuwen onsterfelijk is, werd opgeofferd aan het ‘passen’.
Ik geloof niet aan twee wonderen, waarvan de resultante zoo weinig wonderlijk is en op elke bladzijde van zoo barbaarschen willekeur getuigt. Als de Geest, welke in den Veni Creator bezworen wordt, Mahler inderdaad had uitgekozen tot medium, tot middelaar, dan zou des geesten eerste wenk geweest zijn, Mahler besef te geven van de onaantastbare waarde der verzen, waarin hij geroepen en aanbeden is. Ik geloof dus ook niet aan het wonder der Inspiratie. Neen, de Achtste heeft te veel reëele fouten om geïnspireerd te heeten. Ik zou een boek noodig hebben om ze alle aan te wijzen, toe te lichten en te staven. De eerste fout staat reeds in de eerste maat: het es-dur accoord van het orgel, dat den vlammenden inzet der dubbelkoren verzwakt, dempt en het effect tot de helft reduceert, zou geschrapt moeten worden. De tweede fout valt reeds in de vijfde maat: de volumineuse, brillante, zware massa's der koren worden onderbroken door bazuinen en trompetten, welke het thema imitatorisch overnemen. Hoewel zij vier aan vier gaan en bij alle andere klank-proporties zouden daveren, verzinken zij hier onder de geweldige geluids-expansie der stemmen in het niet en veroorzaken eene onoverkomelijke leegte. Ik heb dit minstens zeven malen kunnen observeeren. Op bladzijde 8 der partituur wordt reeds de eerste definitieve stilstand der rythmische en dynamische stuwing ingeleid en op bladzijde 9 bereikt. In verhouding tot de ingezette kracht, de gesuggereerde vaart komt deze rust-periode minstens 8 bladzijden te vroeg. Er ontstaat opnieuw een leegte. Het grootsch bedoelde karakter der Conceptie wordt geannuleerd tot een incidenteele episode. Daar het lyrische intermezzo en de beschrijvende symphonische inleiding tot den nieuwen heroïschen aanroep (‘Accende lumen’) duurt van bldz. 9 tot bladzijde 34 blijft de gigantische aanhef de beteekenis behouden eener incidenteele episode en het evenwicht tusschen Beweging en Rust kan in het verloop der ontwikkeling niet
meer hersteld worden. Ik zou aldus, tekst-critisch, pagina voor pagina kunnen nagaan. Welk eene fout is het lange, instrumentale naspel van het tweede deel, waar het onmetelijke koor zwijgend op non-actief wordt gehouden en het orchest in holle, emphatische accoorden, zinledige herinneringen aan thema's, breedsprakig en nutteloos uitklinkt!
Het was de achtste Amsterdamsche uitvoering. Zij slaagde met ongeveer dezelfde solisten even schitterend als alle vorige, bracht de menigte, die zich laat bedwelmen door de opjagende klank-kataracten in dezelfde duizelingen van geestdrift, laat den hoorder, die zich rekenschap geeft van de essentieele hoedanigheid der manoeuvreerende muzikale machten in telkens zich sterker accentueerende twijfels over de waarde van het werk. Men bespeurt hoe langer hoe meer de tragische dosis zelf-bedrog van Mahler, die het uur gekomen meende waarop de Almachtige Liefde en de Scheppende Geest bevestigd kon worden in zijne muziek, en de even tragische dosis boerenbedrog, waarmee hij die Liefde en dien Geest trachtte te manifesteeren in ijdele klanken.
Wat was het antwoord der Aarde op dit geweld, waarmee Mahler de Hemelen wilde dwingen, vraagt men zich met ontzetting. De oorlog van 1914 met zijne twaalf-millioen dooden. Het is goed, dat Mahler die catastrophe niet beleefde. Het is ook goed, dat Mahler niet meer beleeft, hoe de volgende maand zijne Achtste zal jubelen voor de hartelooze Schieber van Weenen. Hij was geen mensch om zulke dingen te verdragen, dingen, die nog erg genoeg zijn om het Vondeliaansche ‘lodderoog’, waarmee hij de ijdelheden dezer wereld nu aanziet, te vertroebelen.