Het voortdurend conflict
Het ‘Handelsblad’ is van alle bladen 't eenige, dat niet in staat bleek over de Concertgebouw-gebeurtenissen van Zondagmiddag een objectief en waarheidslievend verslag te geven. Men oordeelde 't noodig om de zaak, welke ‘Het Hbld.’ voorstaat, te verdedigen, het verslag te vullen met insinuaties en onwaarheden. Het is b.v. eene onwaarheid, waarvan de onbehoorlijke strekking ten strengste veroordeeld moet worden, dat de heer Evert Cornelis zich na afloop van het concert begeven heeft ‘naar het Café waar de betoogers hun hoofdkwartier hadden’, gelijk verluidt in het Hbld.
In de eerste plaats protesteeren wij tegen deze houding uit naam der journalistiek, welke betrouwbaar moet blijven. In de tweede plaats verklaren wij niet te begrijpen, waarom het Hbld., als 't de zaak moet verliezen, welke 't tot de hare maakte er zooveel prijs op stelt om ook zijn fatsoen te verliezen.
Zoodra het gaat om ‘den van God gegeven leider’ Mengelberg in aanbiddingen te koesteren en door dik en dun in staat te stellen zijne reusachtige eerste-klas honoraria te behouden, 't eenige dat zij, die de richting van het blad dicteeren, in een kunstenaar schijnen te kunnen apprecieeren, zoodra dus de troon van den heer Mengelberg even schommelt (en hij hééft geschommeld Zondagmiddag!) bekommert het Hbld. zich om de muziek ook in hoofdartikeltjes.
Het is de stem van Boissevain, die men hoort, den heer Boissevain, die de intiemste relaties heeft met den heer Mengelberg, met het Concertgebouw (bestuurslid). Hij is het hoofd van het gezelschap, dat door ‘Het Volk’ gekarakteriseerd is als Mengelberg-kliek, waarbij behooren als invloedrijksten de heer Tellegen (die zich misschien verplicht acht zijn neef, Dirk Fock, in het Concertgebouw te loodsen), de heer H.J. den Hertog, die zeer persoonlijke belangen heeft bij het Concertgebouw en niet aarzelde zich tegenover onzen muziekverslaggever op de afkeurenswaardigste wijze te compromitteeren, en dit gezelschap, dat ook zijn macht heeft in den Gemeente-Raad en ze zal uitoefenen, speelt op het oogenblik met de levensbelangen van ‘Het Concertgebouw’.
De wijze waarop ‘Het Hbld.’ gisteravond met bijbedoelingen en bijgedachten zich wendde tot den heer Evert Cornelis, kan niet anders genoemd worden dan spelen met de levensbelangen van de prachtige Amsterdamsche instelling.
De heer Cornelis heeft gedraald, lezen wij, met de uitvoering te beginnen en daardoor de orde-verstoringen aangemoedigd.
Wie kan daarover oordeelen? De zaal was stormachtig en rumoerig en wie kon de gevolgen voorzien, wanneer de dirigent het orchest had willen forceeren, de protesten en het kabaal had willen dempen? Wie durfde van die gevolgen de verantwoording dragen? De muziek is er bovendien niet om protesten en kabaal te dempen, – dit zal, dunkt ons, ieder toegeven.
De zaal was rumoerig en hoe dikwijls zagen wij niet Mengelberg bij een volmaakt rustige zaal, wachten, ostentatief wachten met het begin van een stuk, wanneer zich nog één persoon geluidloos in de zaal begaf? Zoo ostentatief, dat hij de orde verstoorde en men begon te lachen? WIJ hebben dat tientallen keeren bijgewoond.
Ook de redevoering van den heer Cornelis kan geen blaam treffen. Hij noodigde beide partijen achtereenvolgens uit (ter wille van de rust) om heen te gaan; geen der beide partijen gaf aan die uitnoodiging gehoor. Die uitnoodiging was formeel juist. Want de tijden zijn lang voorbij, dat een orchest, een dirigent, zich als huurlingen beschikbaar stellen, zich als huurlingen onderwerpen aan de gesties van een Bestuur, welks gezag niet absolutistisch is vastgesteld, doch dat optreedt als afgevaardigden van aandeelhouders.
Het Concertgebouw-Conflict is reeds jaren hangende, en het kan niet genoeg worden onderstreept, hoe volkomen fair, hoe volkomen verdedigbaar de heer Cornelis zich tijdens dit jarenlange conflict gedragen heeft. Hij heeft elke willekeur zwijgend geduld, elke onderdrukking zwijgend geleden, zijn tijd zwijgend afgewacht.
Het Concertgebouw-Conflict is reeds jaren hangende. De kern blijft deze: Mengelberg, hier reusachtige honoraria opstrijkend, reist veel en stelt hier tijdens zijn afwezigheid systematisch minderwaardige plaatsvervangers opdat zijn roem geen oogenblik overschaduwd zal kunnen worden. De ‘Mengelberg-clique’ handhaaft, koste wat koste, dezen schandelijken toestand.
Nu nog komt dezelfde Mengelberg-clique in het geweer om den schandelijken toestand te bestendigen. En met een onbeschaamdheid, die er van getuigt hoe weinig zij beseffen wat een dirigent is, wat een kunstenaar is, zoekt die Mengelberg-clique manoeuvres om den eenigen man te treffen, dien wij tegen alle onderdrukking in hebben leeren waardeeren, leeren bewonderen, den eenigen man, dien wij náást Mengelberg, (dus niet ònder Mengelberg) willen gehandhaafd zien: Evert Cornelis.
Die Mengelberg-clique moet afstand doen van hare aanmatigende bemoeiingen. En de tijd dringt, dat wel-en-wee van ‘Het Concertgebouw’ besproken wordt in onzen Gemeente-Raad.