Nederlandsche Opera: De Jodin (Stadsschouwburg)
Hoewel er de vreemdsoortigste dingen gebeuren (een ontrouwe gemaal zingt in hetzelfde vertrek een duo met zijne trouwe gemalin, zonder dat zij elkaar herkennen!) en hoewel er zelfs dingen gebeuren, waarover de akker zich vast zou schamen (om zoo stevig door te slapen b.v. als vader Eleazer tijdens dat andere duo van zijne dochter met den vermomden verleider), ondanks dergelijke prikkelscènes (de groote optocht te paard verloor alle aantrekkelijkheid) is De Jodin de langste en de langdradigste der opera's. Omdat er geen enkele opera bestaat, waarin zulke hardnekkige en uitgerafelde aria's geschreven zijn op drie of vier woorden, omdat er ook geen tweede opera bestaat, waarin een plechtige, devote, stokoude cardinaal zulk een diep-gaande en breedvoerige rol heeft. We vinden daarvoor niet genoeg geduld meer in ons zelven en we zijn daarvoor te springlevend geworden van geest: terwijl Rachel in het oneindige cadenseert op ‘hij komt weldra terug’ of de vuurroode cardinaal op ‘mijn God, neem den zondaar tot u’ filmt er een heel drama in verzen door onze hersenen. Het spreekt van zelf, hoewel 't treurig is, dat de muziek dit niet verhindert. 't Karakteristieke van ‘De Jodin’ blijft, dat die altijd vloeiende melodie geen karakteristiek heeft. Waar een Verdi twintig emotioneele momenten geven, bereikt Halévy er één: de immer ontroerende klacht van Eleazer, doch drie bedrijven lang moet men daarop wachten. Het is dus alleen te verklaren uit de aanwezigheid van bruikbaar décor, bruikbaar muziek-materiaal, bruikbare solisten en wegens seizoen-einde, dat de Ned. Opera nu ‘De Jodin’ opvoert - voor een meer dan halfleege zaal.
Er was ook niet hard aan gewerkt. Men herkende de décors als solide en vertrouwde stukken, welke reeds bij veel gezelschappen dienst deden. Alleen het ballet toonde embryonische en overbodige kenteekenen van Dalcroze-invloeden. De openlucht-ensemble's hadden hier en daar wat oppervlakkige en aangename kleuren-fleurigheid verworven. De ‘groote optocht’ (met nieuwe vaantjes?) was geprojecteerd naar de goedkoope wijze der Italiaansche Opera, welke graag met weinig menschen speelde: hij draaide een steegje in en kwam door een straatje terug om weer het steegje in te draaien en onveranderd door het straatje terug te komen. Het is heel prettig en voordeelig voor de illusie om den kapelmeester hier uit een dikke, zware en autenthieke partituur te zien dirigeeren!
De medewerkers hebben buitengewoon hun best gedaan en waren dikwijls superieur. Faniella Lohoff als Rachel, met prachtige midden-tonen, Jules Moes als Eleazer, schitterend en suggestief in het vierde bedrijf, Bloemgarten als cardinaal, verrassend vooruitgegaan in zingen sinds zijn debuut dezen herfst, en alle beloften van nobele bas allengs vervullend, Paul Pul als Ruggiero, scherp geteekend, mooi van klank (en uitgerust - maar daar had hij ook den tijd voor!), Schulze als Leopold, week en een beetje àl te mak van toon, geen raad wetend met zijn complete figuur (hij stond er wèl geslagen bij!) en Tilly Westenberg als Eudoxie, voortdurend dezelfde, met al haar zwakheden en goede qualiteiten, of men haar hoort als Musette, als Koningin van de Hugenoten of als Eudoxie; de eenige die variatie dringend behoeft.
Met zulke uitstekende krachten (Harmans dirigeerde ze coulant, doch ik zou nog steeds zijne persoonlijkheid niet kunnen beschrijven) is het werk natuurlijk een succes geworden. Wat baat echter een overwinning van een meer dan half-leege zaal, en wie vindt bij ‘De Jodin’ nog de argumenten of de lust om ze vol te doen loopen?