Aldo Antonietti [Friedrich Wilhelm Rust, Chaconne et Gigue en werken van Locatelli en Saint-Saëns]
Enkele jaren geleden stond de muziek-studie een poosje in het teeken van Friedrich Wilhelm Rust. Een nazaat van dezen achttienden eeuwschen componist liet uit familie-trots diens werken drukken, welke de aandacht trokken door een voor die dagen (1739-1796) ongewone modernen factuur. Men riep hem uit tot voorlooper van Beethoven, wat Beethoven natuurlijk enkele procenten zijner originaliteit kostte. Maar toen de manuscripten door den dood van den trotschen nazaat vrij kwamen en weder andere historiographen zich op het Rust-Beethoven ‘probleem’ wierpen, kwam men tot de ontdekking, dat de magere, povere, geheel on-Beethoveniaansche muziek van Rust door den nazaat zorgvuldig was bijgewerkt op eene wijze, welke spot met alle goede trouw en alle wetenschappelijkheid. Friedrich Wilhelm Rust was gedisqualificeerd en zoo zijn naam slechts beroemder ware, zou het geval na 1914 geciteerd zijn als staaltje van ‘Duitsche Wetenschap’. Men schijnt er nog niet aan gedacht te hebben, hoewel een uitstekend historicus als Vincent d'Indy zich liet beetnemen en in zijn ‘Cours de composition musicale’ een uitvoerige analyse gaf van Rust's sonates, zoo schrander en sluw heeft de nazaat zijne falsificaties weten te plegen.
Het is een raadsel hoe een middelmatig en leeghoofdig musicus als deze Rust meer dan eene eeuw na zijn dood nog verschijnt in onze concertzaal, waar hij niet eens als curiositeit thuis hoort. Wanneer iemand onzer dagen zóó Strauss of Debussy copieerde, als Rust Bach b.v. copieert, zou men zijn werk misschien opvoeren in zijn geboorte-plaats en dan alleen nog wanneer de violist een zwager of een neef was van den componist. Het lijkt echter, dat de verhoudingen anders worden, wanneer een stuk honderd jaar oud is. Dan verschijnt het autoriteitsprinciep. Wij leven buiten de gevoelswereld van zoo'n stuk en dat een maniak of braak-liggende geest, die een dissertatie moet maken, zijne studie wijdt aan zulk eene vergeten figuur, is voldoende om die figuur nieuw crediet te geven. Critiek bestaat niet ten opzichte dier vervlogen tijden. Laat iets nieuw zijn en prachtig - men interesseert er zich nauwelijks voor, laat iets oud zijn en dor, leeg, vervelend - men accepteert het als een meesterwerk.
Zou er anders nog iets over Aldo Antonietti's jaarlijksch concert te memoreeren zijn? Wanneer men over Couperus schrijft, schrijft men over zijne orchidee, over zijn sokjes en de andere volmaaktheden van zijn toilet. Wanneer men over Antonietti schrijft, schrijft men over zijn edel gelaat, de edele manoeuvre van zijn stok en de edele expressie der viool. Doch Couperus is een buitengewoon voortreffelijk prosateur en ik zou wel willen, dat Antonietti een buitengewoon groot violist was. Men kan echter niet verder gaan dan de waardeering en waarneming, dat hij het vioolspel zeer voornaam en zeer stijlvol demonstreert. Er mankeert niets aan. Ja, toch iets: de warmte. Maar voor de rest is het goed. En Antonietti zal ons wel willen verontschuldigen, dat men hem op den langen duur niet blijft beschouwen als een geheimzinnigheid, een ivoren toren en, van allen schijn afstand doende, hem een gewoon, goed violist noemt.
Zijn programma was nog te onbelangrijk voor een gewoon violist. De sonate in g klein van Locatelli, de Chaconne et Gigue van Rust behooren tot de antiquiteiten. Het concert in b klein van Saint-Saëns voldoet niet met de schrale piano-begeleiding en Antonietti heeft niet het temperament voor deze zangerige, zoete, deze oprechte en zinnelijke muziek. Het overige bestond uit min of meer virtuoos en behaaglijk geïntoneerd klein werk, volgens de gewone programma-indeeling van Antonietti: eerst ernst, dan luim. Ik kreeg ook niet den indruk, dat Jetty Mossel eigenlijk accompagneeren mag in onze Amsterdamsche concerten. Zij speelt te droog, te methodisch en te onpersoonlijk om naast onze beste begeleiders genoemd te worden. En zelfs voor de ingetogenheid van Antonietti is zij nog te weinig meegaand.