Nederlandsche Opera: Butterfly (Stadsschouwburg)
5 December Butterfly......
Dit is na 29 September de vijfde première van De Nederlandsche Opera, en iedereen ziet in dat het niet veel is. Verschillenden, die sinds langen tijd belangstellen in muziek, kwam het dan ook voor, dat de heer G. Koopman, die, vóór hij deze opera stichtte, zich nooit met muziek bezighield, in sommige opzichten niet de juiste middelen aanwendt, waarmee men eene opera niet alleen financieel, doch ook artistiek in bloei houdt, en ik geloof, dat ik hem geen slechten dienst bewijs door hem enkele bezwaren tegen zijne exploitatie in het openbaar voor te leggen. Zij zijn trouwens van zoo ernstigen aard, dat, wanneer hij ze niet in wil zien, zijne opera binnen korten tijd ineen moet zinken.
Hij betaalt dan, om te beginnen, salarissen, waarvoor geen enkel kunstenaar, tenzij noodgedwongen, het werk doen zal, het extravagante werk, waarvoor de heer Koopman hen uitnoodigt. Dit is een publiek geheim en wij, critici, spreken er zelfs over onder elkaar. Misschien zal de heer Koopman zeggen, dat dit ons niet aangaat...? Hij vergist zich. Dit gaat ons dubbel aan. Zoowel van een menschelijk als van een kunstlievend standpunt, want zoodra de omstandigheden in België en in Duitschland verbeterd zijn, zal onze heele nationale instelling omvallen als een kaartenhuisje. Wij hebben niet het recht om cijfers te noemen, doch kunnen de verzekering geven, dat de meeste kunstenaars hier werken voor een honorarium, dat hen weinig patriottisch moet stemmen. En toch is de opera een zaakje waar geen geld bij hoeft. Niet alleen Cav. de Hondt, die veel betere gages betaalde, heeft het bewezen, maar ook de heer Koopman bewijst het.
Weinigen onder de buitenstaanders zullen beseffen, wat het zeggen wil veertig à vijf-en-veertig voorstellingen per maand. Wij spraken ook van extravagant werk. Voor den mensch en voor den kunstenaar: Altijd met dezelfde stukken rondreizen, de helft van den dag in den trein, van het Noorden naar het Zuiden, de helft van den tijd spelen in sociëteiten, op geïmproviseerde tooneelen, met halve koren, met halve orchesten, en altijd...... voor den broode.
Ik vraag me af: is het geen slavernij en hoe lang kan dat standhouden? Wat beteekent dat voor een geniaal dirigent als Richard Heuckeroth: 's Zondagsmiddag te twee uur hier in het Paleis Faust, 's Zondagsavonds te kwart voor acht Faust in Den Haag, 's Maandagsavonds Faust in Amsterdam, 's Dinsdags de première van Butterfly - ongerekend de voorbereidingen tot deze voorstelling? Zelfs met het grootste uithoudingsvermogen moet dit moorddadige overwerk tot uitputting leiden.
Wij, critici, kunnen de gestes van den heer Koopman ook niet meer voor onze rekening nemen. Hij heeft het aangedurfd om hier in de hoofdstad eene Faust-voorstelling te geven met het Haarlemsch orchest en dat R. Heuckeroth geweigerd heeft om te dirigeeren, zegt voldoende, welke verwachtingen hij had van de vertooning.
Wij moeten erkennen, dat de premières, welke hier in Amsterdam gaan, meestal aan hooge eischen beantwoorden, doch achten er ons niet voor aangewezen, nu meer en meer blijkt dat voor den heer Koopman een intensieve exploitatie het voornaamste doel is, om de noodige reclame te maken voor opvoeringen in de provincie, waarvan wij met de meeste zekerheid weten, dat zij met alle artistieke eischen spotten. Er bestaat geen enkele reden om den heer Koopman dit genoegen te doen en de kans te loopen om door gansch Nederland uitgelachen te worden wegens onze ‘bewonderende’ critieken.
Het werd ons ook langzamerhand duidelijk, dat men met de beschikbare krachten der Nederlandsche Opera niet zoodanig handelt, dat het repertoire snel en artistiek kan worden uitgebreid. Mej. Helene Horneman, om een voorbeeld te noemen, is wellicht eene wonderbare zangeres, doch dit is geen reden om haar te geven de Maliella, de Carmen, de Margaretha, de Gravin (in de Bruiloft). Dat vergt niet alleen vele noodelooze repetities, doch daarmee zal men de zangeres ook binnen afzienbaren tijd doodop maken. En waarom dit noodig zou zijn begrijpen wij nog minder als we bedenken dat er verschillende kunstenaressen (Fanielle Lohoff, Liesbeth Meissner b.v.) op volmaakte non-activiteit staan.
Toen de heer Koopman begon hadden wij de naïeve illusie, dat hier een vindingrijke, ondernemende directeur aan het hoofd zou staan, naast een kunstenaar, die de artistieke zijde even vindingrijk en ondernemend zou behartigen. Wij hebben op dit laatste echter al spoedig moeten aandringen en door den heer Koopman is ons verschillende malen toegezegd, dat dit zeer rechtmatige verlangen niet onvervuld zou blijven. De toestand wijzigt zich echter niet. Er gebeuren allerlei dingen, welke niemand kan verdedigen en welke wij haast geneigd zouden zijn misbruik van vertrouwen te noemen. Dat Richard Heuckeroth aan een gezelschap, dat met hem staat of valt, zoo goed als geen gezag heeft, dat men hem voortdurend voor gevallen stelt, welke in een gezond kunstleven ongehoord moeten heeten, dat zijn misbruiken, waartoe wij niet wenschen mede te werken. De heer Koopman moge, gelijk zijn plan is, op de Kerstdagen vijf voorstellingen willen geven, wij kunnen dat niet verhinderen, maar zullen het ook niet goedkeuren.
Toen er gisteravond na het tweede bedrijf van Butterfly een keer of tien gehaald werd en de gansche schouwburg duidelijk te kennen gaf, dat de helft van dit enthousiasme gericht was tot den dirigent, dien men wenschte te huldigen, achtte Richard Heuckeroth het overbodig om deze hulde te accepteeren. Na het derde bedrijf heeft het publiek dezelfde vergeefsche pogingen gedaan en het werd zelfs ietwat pijnlijk. Ik heb den heer Heuckeroth niet naar de reden gevraagd van zijne houding, omdat de verklaring voor de hand ligt. Wanneer de dirigent tot het publiek had kunnen spreken zou hij waarschijnlijk gezegd hebben:
Ik sta voor dit ensemble en voor dit orchest nauwlijks nog als kunstenaar, doch eer als slaaf van de heeren G. Koopman, Chr. de Vos en N.H. Wolf.
Het uitbundigste applaus moet voor hem wel een zeer bitteren kant hebben.
Wij zagen hier in Nederland nooit eene dramatischer, eene warmere en eene méér ontroerende opvoering van Puccini's Butterfly. Het werk was één meesleepende climax van emotie en aangrijpende tragiek. Het eerste bedrijf, bij gebrek aan tijd wellicht onvoldoende gerepeteerd, had een paar zwakke momenten en ook van Tulder (Pinkerton) bleek daar niet geheel bij stem, doch reeds de orchestrale dramatiek bij het optreden van oom Bonzo hief de impressies in het grandioze. Het tweede bedrijf echter werd één lange ongestoorde schoonheid. De Butterfly van mevr. Faniella Lohoff was subliem; ongeëvenaard van actie in het gebaar, actie in den toon, welken zij siert met de duizend nuances der ras-artiste en zoo onbeschrijflijk kan vullen met de vlinderachtige, chrysanteme, hartstochtelijke en speelsche psyche der Japansche, ongeëvenaard ook van zang en verteederend in elke uitdrukking, de lyrische en de passioneele. Ik zei het reeds bij de première van de Juweelen, dat deze kunstenares indrukwekkend zou zijn bij indrukwekkende muziek en zij had mij met de melodieën van Puccini niet dieper in het hart kunnen treffen. Dat was overal oer-natuur en de waarheid van het leven.
Ook Eva Vieyra als Soesoeki was buitengewoon en het zeldzaam gesloten samenspel dezer twee mag ik wel volmaakt noemen. Men stond hier compleet buiten den conventioneelen opera-stijl en elke scène was een verrassing en eene verrukking.
Van der Ploeg (Sharpless) had zijne prachtigste oogenblikken in het voorlezen van den brief, Goro en Bonzo waren zeer voortreffelijk bezet door Iwan Monasch en H. Koning, terwijl de kleine rollen een uitstekend geheel vormden. Het decor van het tweede (en derde) bedrijf was een unicum van smaak, van kleur, van licht en vol muzikale stemming. Henry Engelen heeft dit mooi gefantaseerd.
Dat de dirigent Richard Heuckeroth wonderen gedaan heeft met zijn solisten, zijn ensemble's en zijn orchest behoef ik niet uitvoerig te vermelden. In deze Italiaansche muziek heeft zijn talent altijd hoogtepunten, zijn tempo wisselt voortdurend en is altijd raak, zijne accenten treffen de diepste sensaties, als hij de melodie zóó declameeren kan met bewonderenswaardige kunstenaars, en men weet dat wel, doch zulk een opeenhooping en effusie van hartstocht, energie en warmte als in het tweede en derde bedrijf was zelfs mij iets ongekends. Dat daar het enthousiasme moest losbreken was niet meer dan natuurlijk.
Ik bewonder deze Butterfly, doch wensch met nadruk te onderstreepen, dat het geenszins vaststaat, dat men Butterfly Donderdagavond in dezelfde bezetting zal hooren, want ik vernam reeds verschillende geheel doellooze mutaties. Het publiek, dat Carmen heeft laten vallen, moet ook in deze aangelegenheid maar uitspraak doen. Dat schijnt het eenige middel te zijn om den heer Koopman te leeren, wat een goede opera-directeur is.
In plaats van nieuw werk voor te bereiden met de andere krachten, schijnt het echter in de bedoeling van de adviseurs der Ned. Opera te liggen om Faniella Lohoff (die als Butterfly in elk opzicht magnifiek was) op non-actief te houden.