Max Reger (Concertgebouw) [Serenade en Variaties en fuga op een thema van Hiller]
Werkelijk, - er is veel moois in Reger's Serenade. Ik dacht aan een oud boek, een sprookje, een oud lied. De kleur van den klank heeft iets verschotens, het waas der sordinen, welke men voortdurend hoort, iets antieks, het spiegelt zich ook zoo tooverachtig in het ongedempte geluid, waarmee het altijd wisselt. Men hoort er ook een stem, welke men zich herinnert of herinneren wil. Zij heeft den toon van een legende. En er is ten minste een serenadenacht; niet huiverend, niet extatisch, als een, waarin de onsterfelijke romances geboren worden, zooals de Casta Diva van Bellini, of de Romeo-en-Julia-dialogen, gelijk Berlioz ze zong, of waar een geheele aarde schijnt te sidderen in muziek, gelijk Debussy zijn Spaansche nachten droomde, Reger blijft bij een stil-aandoenlijke, kalme lyriek, zijn stemming gaat niet verder dan een intieme, huiselijke, ouderwetsche ontroering. Maar ze is aardig, ze maakt èven weemoedig en alles klinkt een beetje herfstachtig, zonder de minste verhevenheid, doch liefelijk en warm van tint. Men kan het haast nazingen en dat heeft hij niet dikwijls gecomponeerd in zijn honderdvijftig werken. Hier leeft de heele, goede romantiek van Schumann en het vroegere Duitschland, een idylle van vriendelijke phantasteën. Dat mag voor het begin van onze twintigste eeuw geen schitterend mirakel zijn - het leefde en het werd spontaan toegejuicht.
Men is ten slotte zeer gedesillusioneerd weggegaan. Over de waarde van elf variaties op een kinderlijk liedje van Hiller kan getwist worden. Zulk een volkswijsje leek me nooit onuitputtelijk, maar anderen kunnen ten minste beweren, dat Reger het onuitputtelijk gemaakt heeft. Of het geschetterd mag worden door trompetten en bazuinen is twijfelachtig, maar men vindt wel een reden om het te motiveeren. De serie is buitengewoon langdradig, maar ook dat blijft een persoonlijke indruk, evenals de monotonie en de volmaakte onbelangrijkheid der melodieën.
Doch de fuga!
Men kan ze vergelijken met een kat, die om haar staart tolt, maar dit is te gemoegelijk. Men kan zeggen, dat ze als de naam Reger, van voren naar achteren en van achteren naar voren gelezen kan worden, maar dit beschrijft nog geen wildernis van klank. Het is misschien de kosmische draaimolen, maar dat geeft niet het minste idee van haar lange en eentonige gruwelijkheid. Die is een obsessie. Eene obsessie als de eindelooze menschenmenigte, welke van het begin der wereld af naar den dood rende. Een angst en eene ontzetting om al die aandaverende en onafwendbare grauwheid. Een wanhoop omdat zij hypnotiseert als een afgrond.
Dat heet ‘een meesterstuk van contrapunt- en compositie-techniek’, die ‘raadsels’ te ontwarren zal geven. Deze raadsels zijn voor den musicus het erbarmelijke volgen van een thema, wanneer het verlengd wordt of verkort, of op zijn kop staat, of gecombineerd is met een tweede thema, die soms beide tegelijk op hun kop kunnen staan, allebei verlengd of verkort op hun kop staan en met elke soort van verandering komen en gaan. Deze zijn de raadsels en de musicus behoort er zich niet om te bekommeren (hij doet het ook niet) of er in die onmetelijke branding van tonen één menschelijk geluid klinkt en of één seconde de schoonheid spreekt.
De fuga was een dissonant, welke men moeilijk duldde, maar overigens lag er over onze Reger-gedachtenis eene wonderlijke mildheid. Al het persoonlijke coloriet van Mengelberg is in die twee partituren gedirigeerd en zij werden bloeiender, dan iemand had kunnen denken. En dat gebeurt ook alleen bij eene herdenking.