[Henriëtte Roll, Sam Swaap en Hanna Verbena] (Concertgebouw, kleine zaal) [Liederen van Gordigiani en Mortelmans, vioolsonate van Jarnach]
Een concert van drie solisten: Henriëtte Roll, Sam Swaap en Hanna Verbena. Ik heb aan alle drie even goede herinneringen. Swaap speelde een viool-sonate van Tartini met een geestig presto, de Ciaccona van Vitali, zóó weidsch en bovenaardsch van rythme en melodie, dat men niet zou wagen deze muziek om te zetten in de gestalten, welke zij oproept en die haar omzweven; en eene sonate van Philippe Jarnach. Henriëtte Roll, die Tartini en Vitali zacht en negatief begeleid had, kon pas bij Jarnach stijgen tot het meesterschap, dat haar (en ook den violist) als tegenwoordige virtuosen eigen is. Hanna Verbena was de derde en werd mij, die haar sinds lang niet hoorde, de grootste verrassing. De kleur harer sopraanstem is zilverblank en roept sensaties op van een koelen, jongen ochtend; over die zilverblanke kleur speelt de puurste, de warmste en de meest aesthetische vibrato, welke ik óóit van eene Nederlandsche zangeres hoorde in het schoonste evenwicht met de melodie. Zij zong een goddelijk lied van Gordigiani (Ogni sabato avrete il lume acceso), eene aria uit de Tooverfluit en drie liederen van Mortelmans op Gezelle-teksten. Het religieus-didactische van Gezelle kan men zich moeilijk vereenigd denken met de hedendaagsche lyriek en nog moeilijker met de lyriek van Mortelmans. De ‘Meidag’ was 't beste ondanks Gezelle's immer zeer geconcentreerde woord-plastiek. Het werd in ieder geval schitterend gezongen in dien romantieken, huiverend-koelen zomerochtend-jubel van Hanna Verbena. Wanneer deze zangeres het verlangen heeft is zij binnen korten tijd de grootste kunstenares onder de Nederlanders.
De viool-sonate van Philippe Jarnach werd met buitengewone sympathie ontvangen. Het is wederom een werk uit de school van Franck en bijna geheel geconcipieerd in dat extatisch ruischende occultisme en nachtelijken gloed der litteratuur, der muziek, der schilderkunst en van het leven misschien uit omstreeks 1890. Zij klinkt in dien roes van vreugde-wanhoop, in die accenten van hymne en vervloeking, in die verrukking en opperste passie, welke de hoogste droom van leven zijn geweest. Ook in muzikaal opzicht is het stuk werk belangrijk door statig-gebouwde thema's, tooverachtige sourdine-zangen, een feeëriek scherzo, een epiloog, die aanruischt uit een andere wereld, van onbelijnde, vage en sombere accoorden naar een stralend licht en heerlijkheid, het is belangrijk door de factuur, waarin klaarheid met hartstocht te zamen vloeien.
En ik vraag me nog slechts af of wij voor eene renaissance staan in ons muziek-leven, een naderende lente?
Het werd tijd.