[Tschaikowsky, Vioolconcert - Brahms, Akademische Festouverture]
Het is de tweede of de derde keer na den oorlog, dat de Rus Tschaikowsky op het programma komt (Mengelberg behoort voorzichtig te zijn en moest de Fransche muziek, na er één keer aan gewerkt te hebben, natuurlijk vergeten) en een wonderbaarlijk violist voerde Tschaikowsky's concert uit. Eddy Brown (de eerste niet-Duitscher onder de buitenlanders en Mengelberg moge er geen verwikkelingen door krijgen!). Eddy Brown is jong en speelt met alle amoureuse subtiliteit der jeugd, met alle verfijningen van toon en techniek, warm en in opper-virtuoos, overstelpend van zekerheid en het feeërieke, in het lyrische, in het gepassioneerde. Men werd dus dubbel meegesleept: door Tschaikowsky en door deze betooveringen van jeugd, wat in een eindeloos applaus werd uitgezongen. Doch ik sprak den lezer gaarne over nóg gewichtiger dingen.
Het schijnt mij toe, dat Mengelberg eindelijk de Akademische Fest-Ouverture eens van zijn répertoire moest nemen. Op den dag, dat 't vorig jaar de kathedraal van Reims in brand werd geschoten, klonk hier onder leiding van Willem Mengelberg dit Akademisches Fest als een grijnslach der monsterachtige 93. En daar er elken dag iets even ernstigs kan gebeuren, waarbij de heele wereld schreit, wenschen wij niet meer blootgesteld te zijn aan den smaad, dat wij op dit oogenblik zouden lachen om eene kindsche grap.
Het schijnt mij ook toe, dat de programma's van Mengelberg bij deze serie nog eentoniger zijn dan vorige jaren en dat het Amsterdamsche muziekleven nog meer dan anders lijdt onder Mengelbergs Museum-concerten te Frankfort. Mengelberg is te Frankfort geruimen tijd geöccupeerd geweest met voorbereidingen der ‘Alpensinfonie’ van Richard Strauss, die daarna onder leiding van den componist werd uitgevoerd; met het simpele gevolg, dat het Amsterdamsche muziekleven volmaakt heeft stilgestaan.
Wij hebben nu den laatsten tijd herhaalde malen programma's gepubliceerd van uitvoeringen te Londen en Parijs, waaruit voldoende kon blijken, dat, ondanks een eerste-rangs-orchest en ondanks een eerste-rangs-dirigent de vitaliteit van ons concertleven zeer betwistbaar is. Laten wij slechts noteeren, om dit te staven, dat het Concertgebouw in al de jaren van zijn bestaan geen enkele groote noviteit gaf, noviteiten, welke van Brussel of München b.v. een internationaal centrum maakten van muziek. En Mengelberg zal zonder twijfel de laatste zijn, om tegen te spreken, dat al het materiaal voor dezen roem voorhanden is: solisten, orchest en dirigent.
Dat de Amsterdamsche leider er om allerlei oorzaken de voorkeur aan geeft om ons op het tweede plan te laten, zou reeds een voldoende reden zijn, om onze bewondering jegens hem een beetje kariger afmetingen te geven. Er is echter eene gewichtiger reden: dit tweede plan strekt zich niet verder uit dan Duitschland.
Het zal Mengelberg in de toekomst immers verweten worden, dat hij niets, volstrekt niets gedaan heeft voor de Fransche muziek. Want men vergete niet, dat hij van Debussy en Ravel geen enkele eerste uitvoering dirigeerde. Het zal hem verweten worden, dat hij jaren sinds Igor Strawinsky wereldberoemd werd, nog geen noot gedirigeerd heeft van Strawinsky Het zal hem verweten worden, dat hij uit louter opportuniteitsgronden onzen gezichtskring beperkt heeft tot den horizon van een Duitschen conservatorium-professor om gemakkelijke reizen te kunnen maken om gemakkelijker lof te krijgen van kleingeestige schrijvers en slippendragers en om Amsterdam zooveel mogelijk te stempelen tot eene kleine Duitsche muziekstad, waarover in de Duitsche bladen zonder ergernis gecorrespondeerd kan worden.
Mengelberg heeft een pied à terre te Frankfort en de ‘N.R.Ct.’ houdt zijne lezers geregeld op de hoogte van de Frankforter uitvoeringen. Waarom eigenlijk? Zijn de solisten in Frankfort niet dezelfde die wij hier hooren ter wille van de relaties (want de pied à terre te Frankfort kost moeite)? Zijn de werken, die hij in Frankfort uitvoert niet dezelfde als hier ter wille van de relaties? Is Amsterdam niet een soort van repetitie-lokaal voor de concerten in Frankfort waar Mengelberg met moeite stand kan houden?
Het is zoo. En hoe wil dit goed gaan? Hoe zal een dirigent, die 's Vrijdags in Frankfort optreedt, 's Zaterdags in Den Haag en 's Zondags in Amsterdam een programma samenstellen, dat niet van Frankfort afwijkt? Hoe zullen wij dus hier ooit de solisten te hooren krijgen, die wij gaarne niet zoo fanatiek verwaarloosd zagen, zoolang Frankfort deze solisten niet wenscht? En is 't wonder, dat Mengelberg zich de moeite spaart om hier werken te laten spelen, die men in Frankfort om allerlei redenen zou uitfluiten? Is 't wonder, omdat Mengelberg hier de alleen-heerschappij voort, door niemand geraden wordt, zelfs niet in de voorzichtigste woorden en zijne vereerders het ongelooflijke automatisme der programma's voldoende heeft ingeslagen?
Het is geen wonder, doch dat lijkt ons geen reden om den toestand te laten duren. Niemand kan ons het recht betwisten, om een zoo ver gedreven conservatisme, gemakzucht en eenzijdigheid te veroordeelen en veranderd te wenschen. Ik behoef niet te zeggen, hoe zeer deze eenzijdigheid onmogelijk en zelfs belachelijk zou zijn in het leven der tooneelkunst, der schilderkunst, der letterkunde.
Dit zijn nuchtere, objectieve feiten, die uit zichzelf reeds een beroep doen op Mengelberg. Er is voor hem slechts één uitweg: Frankfort op te geven, vóór dat de Frankforter pers zijn Frankforter bestuur daartoe definitief dwingt; Frankfort op te geven, vóór dat zijne Amsterdamsche abonné's hem daartoe dwingen.