Weener Operetten Gezelschap: Rund um die Liebe (Stadsschouwburg)
Laten wij trachten het ‘Weener Operetten Gezelschap’ en de operette ‘Rund um die Liebe’ in den grond te boren, doch laten wij het ernstig en goed doen. Ik spreek de meening uit van ¾ der weinig-uitbundige toeschouwers, wanneer ik aantoon, dat deze troep eene hopeloos gedemoraliseerde kunst geeft.
De achttiende eeuw had hare castraten n de nachtegaal-imitatie van den coloratuur zang; dat was in vele opzichten idioot, doch er stak nog intellect achter. Wat men ons hier echter te beapplaudisseeren geeft, is niet alleen idioot en verstandeloos, - het vertrapt alle menschelijke waardigheid en waardigheid der muziek. Hier wordt geen muziek meer gezongen; hier spreekt, schreeuwt, gebaart, stampt, jankt, slaat, hikt en braakt men muziek. Hier is het mogelijk, dat alles tegen den toon aan gezongen wordt - in stijl met den stijl der Weener Operette.
Er zijn moralisten, die beweren, dat Frankrijk en Parijs de nederlaag leden, wijl zij te lang verliefd waren in Offenbach. En Offenbach is goddelijke kunst, vergeleken met het toppunt van wansmaak, dien het genre van Berlijn en Weenen bereikte gedurende de dertig jaren, dat zij de leiding hebben. Het is eene populaire, alledaagsche stelling der Duitsche muziekwetenschap, dat Gounod's Faust, een stuk van Auber, een stuk van Thomas tot de decadente muziek behoort, en zie, wat zij zelf produceeren: eene volkomen gedemoraliseerde zangkunst, kluchtigheden en libretto's, welke men tot het domste en onbeschaafste moet rekenen, waarvoor de arme menschheid ooit geld neertelde.
Er is een troost: als de moralisten gelijk hebben, dan behoeven we geen oogenblik te twijfelen aan den uitslag van den oorlog. Zoo hebben we in 's hemels naam ook onze oorlogsmoraal.