Concertgebouw [Saint-Saëns: Rhapsodie bretonne, Tweede symphonie en aria's uit Samson et Dalila]
Het Concertgebouw-orkest is wederom begonnen en ongeveer hetzelfde gebleven. De vier evangelisten van het Hollandsche strijkkwartet, die hunne kameraden de goede boodschap wilden brengen van een rustigen werkkring, zijn vertrokken en geen haan kraait er naar. De plaatsen werden ingenomen door anderen en alles gaat zijn gang. De violen hebben wederom eene jonge streeling, een glans, waarin nog de zon tintelt en de clarinetten met hobo's en fluiten leken me nooit zoo gewillig om pastorale geluiden te maken als dezen avond.
Welk eene kalme opening overigens! Cornelis Dopper kreeg het eerste applaus en men meende van alle kanten zuchten te hooren opgaan uit het vijfde seizoen, zooals Laforgue de verveling noemt. De Rhapsodie bretonne van Saint-Saëns is misschien te liefelijk, Saint-Saëns' tweede symphonie te onverstoorbaar en ijl? En Strauss' Zarathustra, die in het programma nog altijd begint ‘in de voor ons meest nuchtere toonaard c’? Het was werkelijk vroeg genoeg om dit philosophisch stuk voor den dag te halen.
Er is dus niets veranderd en ook de solisten begonnen dezen avond weder hunne heerschappij, door mej. Willy Hommes, die de twee aria's uit Samson en Dalila zong, de aria's van alle altisten. Zij zong een eigenaardig Fransch, dat veel op Duitsch leek, waardoor ik tot de conclusie kwam, dat zij neutraal moest zijn, want het gebeurt alleen in Holland, dat een Fransch werk gezongen wordt in het Duitsch. Dit scheen de hoorders, die er letterlijk niets van verstonden, echter niet te bevallen; zij bleven rustig en wenschten de zangeres een zacht weerziens. Ik ook, want mej. Hommes heeft bekoorlijkheden, en schoone klanken, die slechts volmaakt behoeven te worden. Maar tegen een orkest, zelfs een orkest, dat zoo lyrisch en zacht klinkt als bij Saint-Saëns, is zij nog niet opgewassen.