| |
47
Ontzagwekkend keerpunt: mijn intelligentie, zich meester makend van de intra-atomische, universele energie, sluit de physische periode mijner geschiedenis. Zij opent de metaphysische aera mijner toekomst. Zij verleent mij heerschappij, macht en al-macht; zij brengt mythologische, titanische, half-goddelijke en geheel-goddelijke ondernemingen in mijn bereik.
Vreemd avontuur, dat geen mens van vorige eeuwen
| |
| |
zich als werkelijkheid kon verbeelden, onschatbaar voorrecht, enthousiasmerend en duizelingwekkend geluk: ik word beschikker, regelaar van aardse en hemelse zaken, ik word als de goden gelijk ik mij ze eertijds droomde, als de goden die den Zonne-Wagen bestuurden, die zondvloeden zonden, die den onvoorzichtigen mens verjoegen uit een Paradijs en het vergrendelden met een vlammend zwaard, die continenten laten verzinken of verrijzen, die de Doos van Pandora vulden met rampen en een glimpje hoop. Tot dusverre was ik de Getuige van den Scheppenden Geest, de enige die hem kennen, begrijpen, zeggen en bezingen kon, de enige die hem adoreren, de enige zelfs die hem negéren kon. Van nu af word ik door de voltooiing mijner intelligentie Zijn Intelligentie, door de grenzenloze uitbreiding mijner macht word ik Zijn Macht, door mijn vrijelijke keuze tussen leven en dood word ik Zijn Keuze, mijn wil is voortaan onbestrijdbaar Zijn Wil, mijn verlangen Zijn Verlangen en mijn doel Zijn Doel.
Ik ben vrij, want ik verwierf het fundamentele, het essentiële deel van zijne macht. Hoe zal ik haar gebruiken? Ik kan voortbouwen aan zijn werk tot over de aarde, tot in het ruim van planeten en sterren. Ik kan het verdelgen. Sinds millioenen eeuwen stelt hij zich de vraag. Hoe zal ik antwoorden?
Ik weet wie hij is, de Stralende, de Verrukkelijke. Ik weet hoe hij is, de niet-verborgene, ook al blijft het mij onmogelijk om mij hem figuurlijk te verbeelden, evenmin als het mij tot nu toe lukte om mijn binnenste Ik, dat nochtans is, gedaantelijk te denken. Ik weet echter wat het wil, mijn binnenste Ik, dat mij de Gerechtigheid, de Onsterfelijkheid, de persoonlijke Ziel, haar Eeuwigheid
| |
| |
en haar Muziek dicteerde, postulaten welke mijn intellect aanvaardt omdat het ze bewijsbaar en bewezen acht. Ik weet ook wat Hij verlangt en wil, omdat ik zijn logische gedachte en haar moeilijke verwerkelijking kan volgen vanaf het eerste atoom, vanaf het eerste der firmamenten, vanaf het eerste vleugje leven en psyche temidden van den alomtegenwoordigen dood. Ik ken zijn wens omdat ik zijn gedachte kan volgen tot aan mij, die op dit ogenblik onder een blauwen hemel, in een helderen wind, de tijdelijke voleindiging ben van zijn gedachte, en die haar schrijft. Ik weet dat hij mijn geluk is, mijn mooi geheim, mijn openlijk geheim, en dat ik elk moment van den dag of van den nacht naar hem kan gaan in een goddelijken roes, in den jubel van al mijn moleculen. Ik weet dat er onder de uitspansels niets gelukkigers, niets zaligers, niets werkelijkers is, dan mijn Aarde, vanwaar ik ons ganse grote werk kan overschouwen, oordelen, bewonderen, adoreren, beminnen. Ik weet dat er niets zeldzamers, niets verlokkenders, niets begeerlijkers is in al het waarneembare dan de vonk van voelend, denkend, tooiend Leven welke hier werd uitgestrooid, en die door mijn kracht radieert met de klaarste schittering, den warmsten gloed, de rijkste, heftigste, verstandigste, dankbaarste vreugde. Ik weet dat ik nog scheiden moet van dit brandende, broze, kostbare leven, maar ik weet ook dat ik altijd weer zingend en juichend uit zijn zenith terug zal keren naar mijne aarde, naar het leven, als een banneling naar zijn gelukkig thuis, omdat ik weet dat er voor mijn binnenste Ik, voor den geest, geen welzijn, geen vermogen, geen behagen is dan in een stoffelijk lichaam, dan in dezen strijd, dezen triomph.
| |
| |
Hij heeft het lot der Aarde in mijn hand gelegd. De Aarde, enige plek misschien in de vlammende woestijnen van het universum waar het onprijsbare Leven bloeit, enige plaats althans waarvan ik met volstrekte zekerheid weet, dat phenomenen er zich manifesteren, welke de onweerspreekbare tegenwoordigheid aanduiden ener boven alles doorluchtige, boven alles vermetele, boven alles bewonderenswaardige, boven alles bezielende, boven alles vergoddelijkende Gedachte.
Hij heeft het lot zijner Aarde, zijner Gedachte in mijn hand gelegd. Zijne Aarde met haar myriaden toveringen van vormen en kleuren, welke misschien nog ergens bestaan kunnen; zijne Aarde, met al de onnoemelijke schatten van zijn geest en van zijn hart; zijne Aarde, meesterwerk dat een arbeid eiste van milliarden eeuwen; zijne Aarde, het enige oord waar ik werkdadig beminnen kan, waar ik werkdadig denken kan; zijne Aarde, waar het verhevenste der wonderen verricht werd: ik, mens, die ééncellig infusorie-diertje geweest ben, ik die door alle rangen van het leven kon opklimmen tot een gelijkende incarnatie van hemzelf, ik, die zijn Gedachte te voltooien kreeg. Want zijn Gedachte is nog niet voltooid. Het Leven is er. Maar de Dood, het enige kwaad, ons enige kwaad, zijn enige smart, de enige werkelijke smart, de Dood werd nog niet overwonnen.
Hij heeft zijn lot in mijne hand gelegd. Hij en ik, zijn afgezant, zijn strijdgenoot, bevinden ons in 't heetste en in 't hachelijkste uur van een gevecht dat sinds millioenen eeuwen duurt. Hij rekent op mij. De voortzetting van het grote werk, de voleindiging der goddelijke Gedachte hangen af van mij. Ik draag zijn Standaard. Zal ik wankelen? Neen. Zal ik zwichten? Neen. Zal ik ver- | |
| |
raad of rebellie plegen? Neen. Zal ik laf zijn en dwaas? Neen.
De astronomie leert mij dat er een planeet wentelde, die Lucifer genoemd wordt. Zij barstte uiteen in brokken, en haar verloren, verwoeste, steriele fragmenten dolen tussen de banen van Jupiter en Mars. Een fabel leert mij, dat Lucifer gestort werd in den afgrond. De ramp gebeurde toen Wagen en Wagenman, toen Centaur en Duif hun sindsdien onveranderd teken schreven in de hemelen. Woonde ik, dacht ik, beminde ik reeds op Lucifer? Ik weet het niet. Misschien zal ik het weldra weten, want ik droom ervan om Lucifer's resten aan te wenden als landingsvelden voor vliegtuigen, waarmee ik reizen ga naar het onbekende. Ik weet nog niet of ik het was die Lucifer verdelgde. Maar vandaag kan ik de Aarde, waar ik ons goddelijk avontuur begon met het slijpen van een stuk silex, vandaag kan ik de Aarde en zijn Gedachte, welke ik zolang trouw was, in den afgrond storten. En ik zie het drama, de passie, het lijden van den Scheppenden Geest, die Leven wil, onsterfelijk Leven wil, ik zie het drama van den Scheppenden Geest, die mijn besluit wacht, die gelooft in mij, die hoopt op mij.
|
|