Ja, máár, de oudstrijders?
De oudstrijders! Maar dat ze toch hun bek stoppen! Of peizen ze misschien, dat ze mirakels gedaan hebben?
De wind is gekeerd!
Zoo is 't. Elk loopt naar zijn liefhebberij en is niet méér bekommerd in de oudstrijders, dan in de eerdappelplage van de jaren veertig. De kleine menschen gaan en zwieren los en vrij, vol geweldige levenslust, zonder nog ooit te peizen, dat ze nu, zonder de oudstrijders, misschien mooi zouden moeten staan voor Willem van Doorn. Bij de burgers zijn de oudstrijders plaagsteerten, die hun neus in alles steken, tot in de politiek toe. De oudstrijders, máár, ze peizen, zij, waarachtig dat ze 't weerd zijn en alle postjes voor hen moeten openstaan. Hebben zij, de burgers, niet véél méér geleden onder de bezetting, dan de soldaten! En ook, geen tijd om met dien mikmak bezig te zijn, de affairens, menschen! En de auto die te wachten staat.
In sommige kringen van de Hooge Wereld worden de oudstrijders zelfs als staatsgevaarlijk aanschouwd, omdat ze eens per ongelukke en bij misgreep in 't parlement aanlandden, met de zuiverste meening van de wereld peizende, dat ze in de statie waren. Ja, die Hooge Wereld heeft nu zijn hysterische truntachtigheid op het vaderland uitgeswijseld, en: Vive la Patrie! roepen ze. Ze heffen hun blikwinkel met de borst op, zingen de Marseillaise en steken een Fransch vaandel uit.
't Is waar, de officiele wereld feest geweldig voor... den onbekenden soldaat, maar ondertusschen liggen de bekende gesneuvelden ergens goed gedekt en de levende oudstrijders loopen in den wind en blekken achterdochtig naar al die monumenten, die eer aan den God Oorlog en zijn moêr Gloriole dan aan den onbekenden soldaat schijnen gewijd.
Wat is de wereld toch een komediekot!