| |
| |
| |
Oorlog.
IN den loop van Juni 1914, na de moord van de kroonprins van Oostenrijk te Sarajevo, begonnen allerlei onrustbarende geruchten te loopen. Welhaast was er geen twijfel meer aan; een vreeslijke oorlog zou uitbersten tusschen de groote mogendheden van Europa. Men hoopte nogtans dat België zou vrij schieten lijk in 1870. De vrees vermeerderde nogtans in het land, toen al met eens met einde Juli een tiental klassen ingeroepen werden 's nacht onder het luiden der alarmklok op al de torens van België. Sommigen hoopten nog dat zij maar ingevraagd werden uit voorzichtigheid om de grenzen te bewaken. Maar alle hoop verdween toen, als een donderslag, het nieuws afkwam dat Duitschland een ultimatum naar België gezonden had. 's Anderendaags, 4 Oogst. was het de oorlogsverklaring van 't machtig Duitschland aan ons arme Vaderland: en denzelfden dag stonden reeds de Duitsche legers voor Luik, waar zij een onthaal vonden dat niemand verwacht had.
Ondertusschen hoopte men te Nieuwpoort dat er nooit geen Duitschers in onze streek zouden komen.
Wat zouden zij komen doen te Nieuwpoort? En wie zou ooit in zijn gedacht krijgen van te komen oorlogen naar Veurne-Ambacht, die moerassige streek, geheel doorsneden van waterloopen, vaarten en grachten? Indien er een hoekske van België overblijft waar er niet geoorlogd wordt, dan zal het zonder twijfel Veurne-Ambacht zijn. Zoo spraken de menschen. En inderdaad al het geweld van den oorlog viel eerst op het Waalsch gedeelte van ons land: Luik, Namen, Dinant, Charleroi en een deel van Brabant. Maar welhaast hoorde men met verbazing dat er aan de Snaaskerkbrugge gevochten was tusschen Duitsche Uhlanen en Belgische gendarmen. Korts daarna werd er gevochten bij Dixmude tusschen Duitsche ruiterij en Belgisch voetvolk. De vrees bevong Nieuwpoort; de bruggen
| |
| |
werden bewaakt en ondermijnd; automitrailleuzen begonnen Veurne-Ambacht te doorkruisen. Het gevaar begon eenigzins te wijken en de krijgsoverheid verzekerde dat de Duitschers over den IJzer niet zouden komen.
Ondertusschen werden er veel vluchtelingen naar Nieuwpoort overgebracht, uit Braband, Charleroi, enz. Een groot deel werd gehuisvest in de Rhetorika en een nog grooter deel bij de Arme Claren. Nieuwpoort was zeer hertelijk voor de vluchtelingen, veel burgers gaven bedden, matrassen, sargen en lakens; en de Arme Claren, op verzoek der stadsoverheid, waren gansche dagen in 't geweld om voor alle vluchtelingen het noodige voedsel te bereiden.
Men ademde nu weerom wat vrijer. Maar de vrees kwam na den val van Antwerpen, dat sommigen oninneembaar verklaarden en dat de zwartziensten aanzagen als ten minste eene maand of acht te moeten wederstaan en dat nauwelijks eenige dagen weerstond.
Op Zaterdag 3 Oktober kwamen al met eens onverwachts te Nieuwpoort 2000 schachten toe. Zoo noemde men de recruten van 1914. Zij kwamen toe in hun burgerscostumen en waren in allerhaast vertrokken uit Antwerpen waar hun kazern reeds gebombardeerd was. Zij waren uitgehongerd en afgemat; zij hadden den heelen dag geen eten gekregen en hadden moeten twee nachten buiten slapen. Seffens werden zij door de burgers broederlijk, ja, zelfs geestdriftig onthaald, opgehoopt van eten en drinken en in alle scholen en openbare gebouwen van stad werden slaapplaatsen voor hen bereid. Men zegde dat zij hier lang zouden verblijven en hunne soldatenoefeningen leeren. Maar na drie dagen moesten zij onverwachts, zonder te mogen noenmalen, naar statie en tram om naar 't Fransche te vertrekken. Immers, zoo verhaalde men, een Duitsch leger was in optocht naar Vlaanderen om de schachten of jonge recruten gevangen te nemen.
Men zag te Nieuwpoort de schachten met deernis weggaan, vooreerst omdat men die jongens reeds genegen was en ook omdat hun haastig weggaan niets goeds voorspelde.
| |
| |
Inderdaad, op 11 Oktober, dus vier dagen later, kreeg men de mare, dat Nieuwpoort moest zorgen om denzelfden avond tien duizend manners van het leger to herbergen. Geheel Nieuwpoort liep over einde, nieuwsgierig en verlegen al to zamen. Wat was dat nu? En wat beteekent dat? En zouden de soldaten hier nu verblijven en ging Nieuwpoort wederom garnizoenstad worden? Neen, het was de aftocht van Antwerpen die begon.
Die aftocht of liever die vlucht duurde omtrent 6 dagen; nooit heb ik treuriger schouwspel gezien. Het leger trok voorbij in de grootste wanorde; alles was vuil en slordig; de overheden zagen er droevig, mismoedig en barsch uit; soldaten en peerden schenen doodversleten en op aller wezen las men de grootste moedeloosheid.
Het ging in 't herte van alle burgers ons leger in zulken staat te zien.
Gedurende al die dagen was de stad opgepropt met soldaten. Alle herbergen en winkels werden bestormd en na korte dagen was alles uitverkocht; zoodanig dat men op het einde der week noch suiker, noch zout, noch tabak, noch zelfs bijna geen brood meer kon krijgen. Alle huizen waren bezet met soldaten en 's nachts sliepen er rond de 2000 manners in de kerk die geheel met strooi belegd was.
De soldaten trokken van Nieuwpoort naar Veurne en naar 't Fransche. De laatste waren nog uit de stad niet als al met eens de vreeselijke mare rond liep dat de Duitschers in optocht waren en reeds Westende bezet hadden. 't Was maar al te waar. Zij volgden ons leger op de hielen.
| |
Slag aan den ijzer en beschieting van nieuwpoort.
Op Vrijdag 16 October kwamen de Duitschers in Westende en begonnen maar seffens loopgrachten op te werken tusschen Westende en Lombardzijde. Men had de Duitschers overal door- | |
| |
gelaten zonder vechten, in Gent, in Brugge, in Oostende. Men meende in Nieuwpoort dat men ze hier ook zonder vechten zou doorlaten, maar neen, de krijgsoverheid beslistte van de Duitschers zooveel mogelijk voor eenigen tijd tegen te houden aan den IJzer.
't Was het doodvonnis van Nieuwpoort dat even als in vroegere eeuwen ging vallen als slachtoffer voor het welzijn van het vaderland.
De bruggen werden gedraaid, loopgrachten werden gegraven in alle straten, mitrailleuzen werden geplaatst bij kaai en sassen, met een woord Nieuwpoort werd in staat van verdediging gesteld.
's Anderendaags, Zaterdag 17 October begon het kanon te bulderen. Onze kanonnen stonden gedeeltelijk langs den IJzer bij St-Joris, gedeeltelijk bij den Groenen Dijk en gedeeltelijk langs den chenal tusschen Nieuwpoort en de zee. Bij onze kanons voegden zich deze der Engelsche oorlogsvloot, die gindsch de stad deden daveren en beven.
Het geschot hield op binst den nacht, maar werd van den vroegen morgen met nieuw geweld hernomen; en de hoogmis werd gecelebreerd met begeleiding van kanongeschot.
Tot dan toe waren de Nieuwpoortenaars niet al te ongerust. Men hoopte dat men Nieuwpoort - open stad - zou sparen en dat men malkander ging beschieten al langs en al over de stad.
Maar na den middag kreeg Mr de burgemeester het volgende briefje van den generaal bevelhebber van het Belgisch leger, sector van Nieuwpoort, geteekend Duchesne of Daufresne (de la Chevalerie):
Je regrette de devoir vous annoncer que votre ville sera bombardée par les Allemands et problablement aussi par nos troupes si les ennemis entrent dans votre ville.
En conséquence je vous engage à quitter immédiatement la ville; ou si vous le pouvez, à vous refugier dans une cave dès que le premier obus tombera.
Agréez, mon cher bourgmestre, etc.
| |
| |
Denzelfden namiddag kwam het Duitsch schroot reeds over de stad. Dienzelfden dag ook werd de stad door een groot getal inwoners verlaten. In den loop der vorige dagen hadden reeds veel bijzondere familiën, de staatsbedienden en veel kleine burgers en werklieden de stad verlaten.
| |
Brand der kerk.
Toen reeds het kanon bromde deed de Belgische genie op Zaterdag 17 October den halletoren springen. De toren was te voren geborsten en men vreesde zelfs dat hij eensdaags ging nedestorten, maar hij was veel sterker van men meende, nadat al de dynamietchargen welke men in den toren geplaatst had ontploft waren, bleef hij nog rotsvast rechte staan alhoewel overgroote openingen in de muren geslegen waren. Men moest herbeginnen en eindelijk rond den noen kantelde de toren om al den kant der groote markt.
's Namiddags was het de beurt van den kerktoren. De genie wilde den lanteern van den toren met het carillon beneden halen, omdat hij - verklaarde de genie - te veel tot mikpunt diende voor de Duitsche kanonniers. Het kostte nog meer moeite om dat bovenste deel van den kerktoren te doen springen dan om den halletoren neder te halen. Eindelijk, na veel herhaalde pogingen, rond zes uur van den avond, in tegenwoordigheid van gansch de stad, begaf de lanteern en kwam hij met het carillon al rinkelend en klinkend en bellend met ijzelijk gedruisch naar beneden gestort.
Veel Nieuwpoortnaars - bijzonderlijk onder de oudste - weenden als zij alzoo hun toren en hun carillon zagen vernielen. En toen zij het ontkroonde Nieuwpoort aanschouwden en hunne oogen over de puinen der twee torens lieten varen, hadden velen een angstig voorgevoel van grootere opkomende rampen.
En inderdaad 's anderdaags Zondag 18 October werd de stad met schrapnels en schroot beschoten. Den Maandag 19 en Dins- | |
| |
dag 20 kwamen de Duitsche bommen overal vernieling en dood zaaien. En eindelijk in den nacht van 21 tot 22 October tusschen 12 en 1 ure stond de kerk in laaie vlam. De burgers die nog in Nieuwpoort gebleven waren kwamen haastig toegeloopen om te blusschen en te redden. Maar er was niets aan te doen. Binst dat de kerk brandde, de Duitschers deden houtwitsers en schroot regenen op en rond de kerk, zoodanig dat men zonder levensgevaar bij de kerk niet kon blijven en dat iedereen welhaast de kelders weerom invluchtte.
's Morgens was onze schoone kostelijke kerk een rookende puinhoop geworden. Gansch de Kerk met al hare merkweerdigheden, gedachtenissen uit vroegere eeuwen, oudheden en kunstwerken, alles was verbrand. De sacristie was gelukkiglijk ten grooten deele gespaard en dank aan de zelfopoffering van E.H. onderpastor Dewulf werden de kerkornamenten, het lijnwaad, en de H. Vaten uit de gloeiende sacristie gehaald en naar den kelder der arme Claren gedregen.
In den brand der kerk zijn dus omgekomen onder andere onze zes gebeeldhouwde altaren in herboorte stijl, onze merkweerdige zittens of stallen met het hoogzaal dat ze bekroonde, al in gesneden eiken hout, onze oude H. Sacramentstoren uit de jaren 1500, gemaakt uit rood baksteen, wit steen, marmer, koper, en versierd met allerlei standbeelden en zinnebeelden; onze kostelijke nieuwe gothische Communiebank, nauwelijks een jaar geplaatst; onze aloude en vermaarde predikstoel, de oudste en de merkweerdigste voorzeker van gansch België en die jaarlijks zooveel vreemdelingen naar de kerk lokte. Daarnevens nog onze nieuwe kruisweg, de oude vonte, een aantal oude en nieuwe beelden, de oude gebeeldhouwde biechtstoelen, en eene menigte van schilderijen waaronder veel merkweerdige, veel schoon oud koperwerk, waaronder twee overgroote oude kandelaars in herboortestijl, eene menigte van oude zerksteenen in marmer en hardsteen met koper belegd en waaronder sommige tot 30.000 fr. geschat werden en eindelijk 25 geschilderde vensters gemaakt door Coucke, Dobbelaere, Wybo en Ladon. Deze laatste had
| |
| |
een jaar voor den oorlog eene groote brandvenster geplaatst achter den grooten autaar ten koste van 15.000 fr. allerprachtigst, en alles, alles was vernield. Veel parochianen hebben het verlies hunner schoone kerk beweend meer dan het verlies van hun eigen goed.
De brand der kerk had een gruw geworpen over de inwoners die nog in stad gebleven waren en van den Donderdag morgen werd de stad door 't meerendeel in allerhaast verlaten. Tegen het einde der week was er schier niemand meer.
Welhaast bleef er in stad niets meer over dan eenige arme Claren, de zusters van Liefde uit het hospitaal, het oude mannenhuis en weezenhuis en eenige burgers die er niet konden toe besluiten hun huis en have te verlaten en ze der plundering prijs te geven, want naarmate een huis verlaten werd was het onmiddellijk geplunderd.
Als de stad gebombardeerd werd kropen al die menschen, nog in stad gebleven, in hunne kelders en daar de stad schier onophoudend dag en nacht gebombardeerd werd, zoo moesten de menschen schier gedurig in hunne kelders verblijven.
De ouderlingen uit het oude mannenhuis werden, dat op den duur moede; en daar er nooit iets gebeurde tot dan toe met het oude mannenhuis hadden de zusters moeite om hunne ouderlingen bij het bombardement nog in den kelder te krijgen.
Op zekeren dag in November hadden zij vruchteloos herhaalde maal de ouderlingen vermaand in den kelder te komen. Deze bleven liever in hunne kamers, maar dezen keer moesten zij het duur bekoopen. Al met eens eene bom of obus viel te midden hunner kamer. Zeven ouderlingen waren op de slag dood, alsook twee weeskinderen. Na dit beweenlijk voorval kwam de krijgsoverheid er tusschen en dwong alle overblijvende inwoners onmiddellijk de stad te verlaten. Sedert dien is de stad uitsluitelijk door soldaten bewoond en droevig om zeggen, maar toch waar, onbermhertig geplunderd.
| |
| |
| |
Geredde kerkornementen en kostbare voorwerpen.
Met het begin van den oorlog en uit alle voorzichtigheid hebben wij de kostelijkste voorwerpen der kerk, alsook het geld en de waardijen zoo van ons zelven als van de kerk en goede werken gedeeltelijk doen delven en gedeeltelijk doen inmetselen. De kleine kelder met wijn en oud porcelein er in werd toegemetseld, kostelijke papieren en weerdijen werden ingemetseld in de slaapkamer der meid en in den keldermuur; eindelijk werd er geld en zilver en kostbare voorwerpen gedolven, eerst in den hoek van den kelder en dan op vier verschillende plaatsen in den hof. Wij hoopten alzoo ten minste een deel van ons geld en goed weder te vinden; en God lof, na negen weken afwezigheid hebben wij al wat in de pastorie verborgen was onaangeroerd wedergevonden. Als de soldaten die in de pastorie legerden dat al zagen te voorschijn halen konden zij niet laten van te zeggen onder malkander: si nous l'avions su! maar het was toen te laat.
Ons ouderwetsch rood ornement van de jaren 1600 hadden wij naar de Juffr. Bourdon doen dragen; maar de koster, uit haast of verstrooidheid, droeg het naar den dochters Mortier nevens de pastorie. Hij deed wel, want van de eerste dagen der beschieting van Nieuwpoort werd het huis Bourdon door een obus in stukken geslegen en neergehaald. Nu op einde 1914 ligt dat rood ornement nog in het huis Mortier: maar zoohaast de beschieting van Nieuwpoort, die sedert eenige dagen bijzonder geweldig is, wat vermindert, zal de krijgsoverheid dat ornement gaan afhalen.
De zes oude zilveren kandelaars werden naar de arme Claren gedregen en bevinden zich nu betrekkelijk in veiligheid in het gesticht der Zwarte Zusters, Vleeschhouwerstraat te Veurne.
Onze groote oude remonstrans, onze groote oude ciborie, onze twee vergulde oude kelken, alsook de vergulde hedendaagsche gothieke kelk, geschenk van E.H. Jaeckx pastor, gestorven te Oudenburg, benevens onze schoone oude zilveren offrande-pa- | |
| |
teelen, zilveren kronen en kannetjes, al het goud en diamant van O.L. Vrouw en mijn eigen zilverwerk zijn ingemetseld meer dan drie meter diep in den keldermuur van Alois Michiels, blikslager en kopergieter in de Kerkstraat.
Ons dunkt dat alles daar zooveel mogelijk in veiligheid is en wij zullen het er maar laten tot na den oorlog. Al die voorwerpen zijn in een zinken buis geplaatst die toe gesoudeerd is en in eene houten kist neergelegd.
Eindelijk van het priestergewaad, koorkappen, kasuifels, dalmatieken, alben, surplis, roketten enz. door E.H. Dewulf uit de sacristij gered, al het kostelijkste en beste bevindt zich nu bij de Zwarte zusters te Veurne. Het overige bevindt zich nog in de kelders der Arme Claren, waar het zeer beschadigd wordt door de soldaten en waaruit men het zoo spoedig en zoo veel mogelijk zal trachten te redden en naar Veurne over te brengen.
| |
Bezoek aan Nieuwpoort.
Dank aan de tusschenkomst van Mr Valcke van Veurne en aan de goedwilligheid van major Deruyck werd het mij gegeven per autobus naar Nieuwpoort te rijden om er van 't mijne en van de kerk en van de goede werken te redden wat nog kon gered worden. Die reis had plaats op Vrijdag 18 December en op Zondag 20 December 1914. Onze kanonnen bulderden buitengewoon geweldig dien dag. Zij stonden geplaatst tusschen de kalsijde van Oostduinkerke en de Veurne-vaart op omtrent een kwartier uur van de stad.
Nooit zal ik die reis naar mijne verwoeste stad vergeten. Van aan den Groenen Dijk voort was alle leven verdwenen buiten het oorlogsleven. Alle huizen waren verlaten, de luiken waren toe, de deuren open. Bij den kalkoven waren alle ruiten verbrijzeld, alle daken beschadigd en hier en daar reeds een huis in stukken geslegen.
Maar het treurigste van al was mijne arme kerk geheel plat
| |
| |
gebrand en met de muren op verschillende plaatsen omvergeschoten. Wat er met die overblijfsels onzer eertijds zoo schoone kerk nog zal kunnen gedaan worden, weet ik niet.
De pastorie stond nog schoone recht; maar alle ruiten waren uitgeslegen en het dak straf beschadigd. In de pastorij vond ik een veertigtal soldaten die mijne achtergelaten brieven lazen, mijne geheime papieren doorsnuisterden en dat al heel natuurlijk vonden. Mijn huis geleek een walgelijke stal. Overal op den grond papier, boeken, potten en pannen, glazen en flesschen, vet en vuiligheid; de soldaten waren bezig met vuur te maken in vier plaatsen, in de keuken, in de voorplaats, in de groote eetplaats op de slaapkamer mijner zuster, en overal sloegen zij den kok. Buiten de groote en zware stukken en hetgene wel verborgen was, alles was geplunderd. Al de niet ingemetselde wijn, al mijn lijnwaad en dit mijner zuster, al mijne matrassen ten getalle van zes, mijne sargiën ten getalle van 26, mijn verzamelingen oud tin en koper, eene menigte van schoone en rare boeken, honderde kostelijke voorwerpen, geschenken en gedachtenissen van vrienden en kennissen, gaanstokken, regenschermen, zonneschermen met zilveren krukken, al onze schoenen en kousen, tot mijne priesterkleeren toe en al deze mijner zuster en mijner meid, alles was gestolen.
De brandkoffer der pastorij was met geweld opengebroken, alsook deze der kerk. In deze laatste was niets overgebleven. In den brandkoffer der pastorij hebben zij weerden gevonden die op mijnen persoonlijken naam waren, alsook testamenten die bij mij berustende waren en die zij medegenomen hebben. Ik was verontwaardigd; en de luitenant die in mijn huis verbleef zegde mij: ‘Mr le curé, je suis vraiment honteux de la conduite de nos soldats et si j'avais été présent, quand ils ont commis ici certains actes, je leur aurais brulé la cervelle.’
Ik kon daar nogtans al te gemakkelijker over omdat al wat ik doen delven en inmetselen had, en dat toch ver het bijzonderste was, onaangeroerd weergevonden werd.
Na in de pastorij het bijzonderste mede genomen te hebben,
| |
| |
heb ik een toertje gedaan in stad. Wat jammerlijk, wat beweenensweerdig schouwspel! Overal verwoesting en puinen. De Hallen erbarmelijk om zien. Het Davidsfondshuis dat ons zoo veel geld gekost had, een hoek afgeschoten en gansch het dak vernield. Op de markt verschillige huizen ingezakt of afgebrand. Overal gruis en puinhoopen; niet een huis dat niet erg beschadigd is. Het meest beproefd gedeelte is de hoek van de markt en de Lange Straat van aan het huis Dumon dat vreeselijk is om zien tot de brouwerij Dehaene medebegrepen. Al die huizen zijn of in gruis geschoten of afgebrand. Het treurigste dat ik gezien heb na de kerk is het gesticht der Damen. Door de uitgebrande poorten van het voorgebouw ziet men het geraamte der schoone Kapel en de zwarte muren van de laatst bijgebouwde zalen en muziekkamers. Dat al maakt zoo een treurigen, zoo een pijnlijken indruk.
Onder de best bewaarde gebouwen hebben wij gevonden: het collegie, het huis van den heer burgemeester; een groot deel van den oostkant der Marktstraat en Oostendestraat, het stadhuis en de post; de statie en het omliggende; het klooster der Arme Claren en het oude mannehuis al van voren; ook nog het huis Roelands-Vandecasteele, het huis van Mr Vandesompele, van heer Dr Maertens; de huizen der E.H. onderpastoors en meest al de nieuwe huizen van de Deroolaan, langs de kerk. Er is ook betrekkelijk weinig schade aan het huis van Mr Van Iseghem en aan deze der coupe gorge; maar Nieuwpoort wordt nog alle dagen soms buitengewoon woedig gebombardeerd, en wie weet wat al verwoestingen er nog te wachten staan!
Na die eerste reis ben ik op Zondag 20 Decemeber nogmaals naar Nieuwpoort geweest. Dan hebben wij den ingemetselden wijn, mijne bijzonderste schilderijen, het ingemetst oud porcelein en eenige andere voorwerpen alsook de zes zilveren kandelaars en al het kostelijkste kerkegoed kunnen redden en naar Veurne overbrengen.
Ditmaal was onze reis zoo stil niet als de eerste. Immers rond 10½ ure begonnen de Duitschers hunne zwarte marmieten over
| |
| |
de stad te zenden. Die bommen kwamen af al sissen en fluiten om dan al met eens onder groot gedruisch open te springen. Ze vielen weldra zoo talrijk dat de officier gebood: Alleman in de kelders. Al de soldaten ten getalle van rond de 40 moesten met ons den kelder in. De officier alleen bleef er uit. De bommen kwamen dapper af; sommige ontploften bij mijn huis en de brokken ijzer vlogen tot tegen mijne deur. Na 2 uren verminderde het bombardement. Wij mochten uit den kelder komen en zoo aanstonds zette onze autobus aan naar Veurne, vervolgd door bommen en schroot tot tegen de brykerie van Florizoone langs de Veurne-vaart. Wij waren gelukkig in ons logement toe te komen en dankten God meer dan ooit over zegen en bescherming.
| |
Einde van 1914.
Sedert ons bezoek te Nieuwpoort op Zondag 20 December is de toestand straf verergerd. Op Dinsdag 22 December rond 10½ ure van den voormiddag is een bom op de pastorie gevallen en heeft het huis in twee geslegen. Het vorenste deel blijft recht; het achterste is ingestort en de trap om naar boven te gaan is neergestort op den keldertrap. Van de kerk zijn nog stukken muur omvergeschoten. Eene vreeselijke bom is in 't collegie ontploft en heeft een tiental soldaten doodgeslegen en veel andere gekwetst. Het huis van Mr Huyghebaert is erg beschadigd; de Oostendestraat, te voren nog wel bewaard, is erg toegetakeld. Het klooster der Arme Claren heeft verschillige bommen gekregen en zoo zijn veel nieuwe puinen bij de oude gekomen en komen er altijd voort bij, want het bombardement verergert nog van dag tot dag.
Ondertusschen zijn de inwoners van Nieuwpoort zoo wat overal verspreid. Ik heb opvolgentlijk verbleven te Coxyde-baden, te Veurne, te Poperinghe, weerom te Veurne en nu in de Panne, villa St-Joseph, bij de Portugeesche kloosterzusters.
De EE. HH. onderpastoors doen overhands elk eene weke
| |
| |
dienst in St-Idesbald-kapelleken, gelegen in de duinen van Coxyde. Zij doen er dagelijks mis, hooren er biecht, bezoeken en bezorgen er de zieken en maken zich zoo nuttig mogelijk.
Op Kerstdag hebben de E.H. onderpastoors daar alle twee biecht gehoord en hadden Kerstdag morgen 180 communiën van Nieuwpoortnaars.
De onderpastor die van de week is verblijft in de villa van den heer secretaris Dobbelaere; en deze die van de week niet is, gaat dan, de E.H. Vandeputte bij den E.H. pastor van Houthem, en de E.H. Dewulf bij den E.H. Verschaeve, onderpastor van Alveringhem.
De Fransche zusters, ‘Dames de la Ste Union’, zijn in Engeland met de pensionnairen, die hun bijgebleven waren. De Arme Claren zijn wat rond verspreid op Oostduinkerke, West-Vleteren en Veurne. Moeder abdis met een tiental zusters verblijft in de dekenie te Veurne. Met nieuwdag zijn verschillige zusters naar Vrankrijk vertrokken (Paraey-le-Monial).
De Zusters van Liefde zijn ten deele in Oost-Duinkerke en ten deele in Veurne bij de Annontiaden.
De heer burgemeester, na vijf dagen het bombardement onderstaan te hebben in zijn kelders, is naar Vrankrijk en van daar naar Engeland vertrokken.
De heer schepen Pattijn is met gekwetste soldaten naar Engeland vertrokken, een tiental dagen eer de Duitschers afkwamen en is er nog.
De heer schepen Huyghebaert, na zoo lang mogelijk in Nieuwpoort verbleven te hebben, is nu gehuisvest in de duinen tusschen Coxyde en de Panne op St-Idesbald.
De overige gemeenteraadsleden zijn gedeeltelijk in Engeland, gedeeltelijk in en rond Coxyde.
Onze groote burgerij is meest in Engeland. Onze middelmatige burgerij is meest in de streek gebleven, in Oost-Duinkerke, in Coxyde, in de Panne en in Veurne. Ons werkvolk en onze arme menschen hebben zich voor het meerendeel laten wegvoeren naar Vrankrijk en Engeland.
| |
| |
Zoo heeft zich ook onze koster Désiré Dechièvre met zijne vrouw, zijne zes kleine kinders, zijne moeder en zijne twee zusters naar Engeland laten voeren, waar hij te Cadder bij Glasgow verblijft in eene en dezelfde villa met het huisgezin van Charles Vanthuyne, waar hij woning, vuur, voedsel enz. voor nieten heeft en waar hij zeer tevreden is.
Die naar Engeland vertrokken zijn, boffen meestal; die naar Vrankrijk gegaan zijn verschillen van gevoelen; de eene boffen, de andere klagen. Maar gelijk welke Nieuwpoortnaars men tegen komt en hoe goed zij het ook stellen; zij hebben al maar één woord: Wanneer zullen wij toch eens naar Nieuwpoort mogen wederkeeren?
Sedert het begin van den oorlog zijn veel Nieuwpoortnaars gestorven waaronder menige kloeke jonge gezonde menschen, zooals bij vb.: de nieuwe policie-commissaris Mr Vanpoucke, overleden te Veurne en de gardeville Decrop, overleden in Vrankrijk. De oorlog schijnt niet vreemd te zijn aan hunne dood; en indien het nog lang duurt, eer men naar Nieuwpoort mag wederkeeren, veel menschen zullen ziek worden van verlangen en van kruisen. Maar Godlof! met het einde van 1914 schijnt de toestand wat op te klaren. De Duitschers worden achteruit gedreven te Lombardzijde en te St-Joris en het wordt algemeen voor een vaste waarheid aanveerd, dat wij te Maarte naar huis gaan. Gave God dat het zoo ware!
Over naasten de Duitsche soldaten bedrogen door de valsche verslagen hunner overheden en meenende dat de oorlog welhaast zou ten einde loopen zongen, dat het helmde, in de straten van Brugge:
Gloria, gloria, wir sollen nàch Hause gehen,
In der Heimat werd kein Krieg mehr sein.
God beware ze! mochten zij er zoo spoedig mogelijk van onder trekken; mochte de krijg een einde nemen, mochte de zoete, zoete vrede zoo spoedig mogelijk over onze stad en over ons land nederdalen! 't Is de wensch van alle Nieuwpoornaars, de wensch van alle Belgen op den avond van het rampzalig jaar 1914.
|
|