bevattende een aental zaeken, die nog heden onze betragting verdienen.’ De Noordnederlander L.G. Visscher, controleur van de Directe Belastingen te Brussel en van 1827 af hoogleraar voor de Nederlandse taal- en letterkunde aan de Leuvense universiteit, citeerde in zijn brochure Over het herstel en de invoering der Nederlandsche taal (Brussel, 1825) een passage uit de Verhandeling en nam in zijn Nederlandsche Chrystomatie (Leuven, 1827) enkele fragmenten op (hij hield daarbij Verlooy voor een lid van de Brusselse Académie). ‘Daer vooral in onze dagen de Moedertael den meesten aenstoot lyd’ bezorgde een ander Noordnederlander, de Gentse hoogleraar J.M. Schrant, in 1829 een herdruk van de hele tekst en in hetzelfde jaar publiceerde Willems in zijn De la langue Belgique (Brussel) - de bekende brief die hij aan de advocaat S. van de Weyer schreef om aan te tonen dat het Nederlands de aloude taal van de Zuidelijke Nederlanden was - als ‘pièce justificative’ een lang uittreksel uit de Verhandeling.
Drie jaar later, in 1832, is Verlooy nog eens een van de inspiratiebronnen, nu voor de Aenmerkingen over de verwaerloozing der Nederduytsche tael (Gent), waarin Ph. Blommaert, een oud-student van Schrant, onder de initialen P.B., voor het eerst na de scheiding met het Noorden en de Belgische onafhankelijkheid (1830) de argumenten en eisen voor een ‘Vlaamse Beweging’ formuleert. Dan lijkt hij voor een tijd op de achtergrond te treden. In de achtereenvolgende uitgaven van zijn Schets eener geschiedenis der Nederlandsche letterkunde (1850, 1855, 1866) beperkt F.A. Snellaert zich tot het vermelden van de naam ‘Verloo’.
Waarderend zal J. Stecher zich over Verlooy en zijn Verhandeling (‘ce chaleureux appel’) uitspreken in zijn Histoire de la littérature flamande (in Patria belgica, d. iii, Brussel, 1875; in 1886 te Brussel opnieuw verschenen als Histoire de la littérature néerlandaise en Belgique). In 1894 krijgt hij een uitvoerige bespreking in P. Hamélius' Histoire politique et littéraire du mouvement flamand (Brussel). Gunt J. Rechts hem in 1900 in zijn Geschiedenis v.d. Vlaamschen taalstrijd (Maldegem) slechts een paar regels, dan wordt Verlooy toch van dan af aan een constante in de geschiedschrijving van de Vlaamse Beweging: in de Bibliografie van den Vlaamschen taalstrijd (Kon. Vl. Academie voor Taal- en Letterk., reeks iv, nr. 6, dl. i, Gent, 1904) van Th. Coopman-J. Broeckaert komt hij vooraan en P. Fredericq wijdt aan hem de eerste bladzijden van zijn Schets eener geschiedenis der Vlaamsche Beweging (dl. i, Gent, 1906). Helemaal in het licht treedt Verlooy, wanneer K. Angermille