Johan de Brune de Oude (1588-1658). Descriptieve auteursbibliografie
(1990)–Wim Hendriks, Jenny Mateboer, P.J. Verkruijsse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||
InleidingDe doelstelling van deze De Brune-bibliografie is wat betreft het subjectieve gedeelte het verzamelen van alle door de Brune geschreven ‘literaire’ teksten en het idealiter vaststellen van de drukgeschiedenis van iedere publicatie om een basis te leggen voor het editeren van werk van De Brune. De bibliografie wordt een ‘auteursbibliografie’ genoemd omdat - uitsluitend wegens tijdgebrek; niet om principiële redenen! - alleen het auteurschap van De Brune hier aan bod komt. De lange publieke loopbaan van Johan de Brune heeft tal van officiële stukken opgeleverd waarin hij als advocaat, stedelijk bestuurder, griffier van de rekenkamer, secretaris van de Staten en pensionaris van Zeeland de hand gehad heeft. Manuscripten, brieven en archivalia moesten helaas buiten het onderzoek blijven. Het objectieve gedeelte van de bibliografie heeft uiteraard gegevens geleverd die van belang waren voor het onderbouwen en vervolledigen van de subjectieve bibliografie; zij heeft verder tot doel bij te dragen aan de waarderings-en receptiegeschiedenis van (het werk van) De Brune en tenslotte levert zij materiaal voor eventuele editeurs en biografen. De Smallegange-bibliografie van P.J. Verkruijsse uit 1983 [Mattheus Smallegange (1624-1710); Zeeuws historicus, genealoog en vertaler. Descriptieve persoonsbibliografie. Nieuwkoop 1983] heeft model gestaan voor de onderhavige, zodat voor uitgebreide toelichting bij de gevolgde methode kortheidshalve naar de verantwoording daarvan verwezen kan worden. Enige restricties ten aanzien van de De Brune-bibliografie dienen hier echter gegeven te worden. Zoals in het voorwoord reeds werd vermeld, is het onderzoek voor een belangrijk deel gerelateerd aan het universitaire onderwijs en kon er ook zeer weinig onderzoekstijd in geïnvesteerd worden. Dat betekent dat de vuistregel van de analytisch bibliograaf met voeten getreden is: er is niet uitputtend gezocht; te weinig collecties zijn bezocht; te veel exemplaren waarvan het bestaan bekend is, zijn niet gecollationeerd. Wel zijn de bezochte bibliotheken (en impliciet dus de niet-bezochte) vermeld en ook zijn onder het kopje ‘niet-gecollationeerde exemplaren’ bibliografisch bekende exemplaren opgesomd opdat eenieder het tekort schietende werk kan vervolmaken. | |||||||||||||||||||||||||||||
BegrenzingVoor het verzamelen van de literatuur over De Brune is uitgegaan van de monografie van Von Winning waarin uiteraard veel secundaire literatuur ter sprake komt. Verder is het sneeuwbalsysteem in werking gezet om vanuit recente vermeldingen het spoor terug te volgen. Voor bepaalde categorieën literatuur heeft men bij onderzoek naar auteurs uit de Nederlandse periode van de renaissance steun aan de Bredero-bibliografie [E.K. Grootes, P.C. Punt en P.J. Verkruijsse. Objectieve persoonsbibliografie van G.A. Bredero (1618-1969). Leiden 1986]. Veel literatuurgeschiedenissen en schoolboeken staan daar reeds overzichtelijk bijeen. Voor De Brune is tevens wat gerichter gekeken in de literatuur betreffende emblematiek en piëtisme en in literatuur die betrekking heeft op diegenen met wie hij contact heeft gehad: met name Jacob Cats en Constantijn Huygens, maar ook Joan de Brune de Jonge met wie hij nogal eens verwisseld wordt. Opgenomen zijn in principe alle publicaties waarin De Brune voorkomt vanaf de eerste vermelding (in dit geval 1623) tot en met 1998, met incidentele toevoegingen tot juli 2001. Ook terloopse vermeldingen zijn opgenomen met het oog op een te vervaardigen waarderingsge- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||
schiedenis. Vermeld zijn zowel monografieën als bloemlezingen met secundaire gegevens, schoolboeken, tijdschriftartikelen en publicaties uit dagbladen. De beschrijvingen zijn vervaardigd na autopsie.
De subjectieve bibliografie is tot stand gekomen dank zij gegevens uit de objectieve bibliografie en via systematisch-bibliografisch onderzoek in de Centrale Catalogus in Den Haag en bezoek aan een aantal grote collecties. Dit onderzoek is noodgedwongen beperkt gebleven door gebrek aan officiële onderzoekstijd en dientengevolge onderzoeksgeld. Niet opgenomen zijn archivalia met betrekking tot De Brune, evenmin als brieven (geëditeerde brieven zijn via de objectieve bibliografie boven water gekomen) en manuscripten (bijv. inscripties in alba amicorum). Wel opgenomen zijn alle gedrukte ‘literaire’ (niet-zakelijke) teksten die met zekerheid van de hand van De Brune zijn, inclusief alle herdrukken en uitgaven, verschenen tijdens en na zijn leven (i.c. vanaf de eerste bekende publicatie in 1611). Ook bloemlezingen en tekstedities waarin werk van hem is opgenomen, zijn beschreven (tot en met de laatst bekende: de bloemlezing van Komrij uit 1986). | |||||||||||||||||||||||||||||
Inrichting van de subjectieve bibliografieIedere druk, herdruk, titeluitgave, ook van latere bloemlezingen en edities, heeft een volgnummer gekregen binnen de chronologie waarin ze geplaatst zijn. De relatie tussen de drukken, herdrukken en titeluitgaven wordt onmiddellijk na de transcriptie van de titel gegeven. Titeluitgaven worden als onderdeel van de druk dáár volledig beschreven; op de chronologische plaats van de titeluitgave worden alleen de facsimile van de titelpagina opgenomen en de titelbeschrijving en wordt verder terugverwezen naar de druk. Het apart opnemen van titeluitgaven is een handreiking aan de gebruiker van de bibliografie die normaliter zal zoeken op het jaartal dat hij op de titelpagina aantreft. Iedere beschrijving bestaat uit een aantal onderdelen die door vetgedrukte kopjes worden voorafgegaan. Is een bepaald onderdeel niet van toepassing, dan ontbreekt het. Boeken van anderen waarin verspreid werk van De Brune is opgenomen, worden niet gedetailleerd beschreven; de beschrijving beperkt zich tot de desbetreffende bladen, pagina's en signaturen.
Eerst worden zo mogelijk (soms is het niet verantwoord om kopieën te maken) facsimile's van de titelpagina('s) afgedrukt. Aangegeven is uit welk van de gecollationeerde exemplaren het facsimile genomen is. Bij bloemlezingen en tekstedities van na de 18e eeuw zijn geen reproducties meer opgenomen. De beschrijving wordt geopend met een volgnummer vanaf 1001. Daarna komt een volledige transcriptie van de titelpagina('s), in het geval van afwijkingen bij titeluitgaven voorafgegaan door vetgedrukte kopjes die aangeven op welke uitgave de beschrijvingen betrekking hebben. De transcripties zijn vervaardigd volgens onderstaande regels:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Onmiddellijk na de transcripties volgen verwijzingen naar volgende of vorige drukken, uitgaven en edities. Het bibliografisch formaat en de collatieformule vormen het volgende onderdeel van de beschrijving. Daarbij zijn de hieronder gegeven regels in acht genomen:
De paginaformule bestaat uit een opgave van het aantal bladen en na een =-teken de formule, samengesteld volgens onderstaande regels:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Onder het kopje signatuurposities is een volledig overzicht opgenomen van alle signaturen zoals ze onderaan het blad voorkomen met hun positie ten opzichte van de onderste tekstregel, waarvan een gedeelte getranscribeerd wordt en het desbetreffende stuk onderstreept; een ‘’ geeft een spatie aan; kan een positie om bepaalde redenen niet genoteerd worden dan staat er ‘[niet]’. Van niet-meegesigneerde prenten is aangegeven waar ze zich in de katernen bevinden of behoren te bevinden. Als er meer uitgaven binnen een druk zijn, wordt hier aangegeven waaruit de verschillen tussen die uitgaven bestaan. Welke exemplaren tot welke uitgave behoren, is vermeld in het variantenoverzicht. Onder het kopje inhoud wordt een volledig overzicht gegeven van alle onderdelen van een werk, inclusief de blanke pagina's; de titels van de desbetreffende onderdelen worden getranscribeerd volgens de principes zoals die gelden voor de titelpagina. De gecollationeerde exemplaren zijn arabisch genummerd en alfabetisch op bewaarplaats opgenomen; na de plaats volgt de afgekorte naam van de instelling (de volledige naam is te vinden in de lijst van geraadpleegde instellingen) en de bibliotheeksignatuur. Eventuele olim-signaturen worden tussen haakjes gegeven. Daarna volgen per exemplaar herkomstgegevens en eventuele defecten of afwijkingen ten opzichte van de ‘ideal copy’. De niet-gecollationeerde exemplaren, bekend uit het bibliografisch onderzoek, zijn op dezelfde wijze geordend als de wel gecollationeerde. De redenen of oorzaken van niet collationeren kunnen divers zijn: de bibliotheek is wegens tijdgebrek of te grote afstand niet bezocht; de bibliotheek is wel bezocht, maar de tijd ontbrak om het desbetreffende exemplaar te collationeren; het exemplaar was op een bepaald moment bij de binder of stond niet op zijn plaats. In het variantenoverzicht worden de varianten beletterd volgens het alfabet. Bij iedere letter wordt vermeld de drukvorm waarin, het folium waarop en de categorie waarin een variant aangetroffen is. Daaronder worden van iedere met romeinse cijfers aangegeven staat één of meer kenmerken genoteerd, gevolgd door de nummers van de exemplaren waarin de staten te vinden zijn. Na een #-teken volgt toelichting omtrent de aard van de variant. Een voorbeeld: 1001=a=II, ex. 3, verwijst naar exemplaar 1028 F 8 van de Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg van Joan de Brunes Proverbia uit 1619 waarin op fol. *1r in het uitgeversadres ‘inde Druckerije’ staat, hetgeen een persvariant is ten opzichte van bijv. 1001=a=I, ex. 2, het exemplaar van de Universiteitsbibliotheek Leiden, 1155 F 21, waar in het impressum staat ‘by de oude Beurse’. Onder het kopje commentaar wordt getracht aan de hand van gegevens uit het analytisch- en systematisch-bibliografisch onderzoek de drukgeschiedenis van het desbetreffende boek te reconstrueren. Tenslotte zijn onder literatuur verwijzingen opgenomen naar de objectieve bibliografie (via volgnummer plus pagina's) of naar niet verder in de bibliografie opgenomen algemenere literatuur (in dat geval met volledige titelbeschrijving). | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Inrichting van de objectieve bibliografieDe titels in de objectieve bibliografie zijn chronologisch geordend en binnen het jaar gealfabetiseerd op auteur of anonieme titel. Deze methode leidt ertoe dat recensies geplaatst kunnen zijn voor het gerecenseerde boek, maar het kiezen voor een zeer strikte chronologie is in veel gevallen toch niet mogelijk omdat juiste verschijningsdata niet te achterhalen zijn. Door het invoegen van de supplementen is de alfabetisering binnen het jaar uiteraard verstoord; per supplement is opnieuw gealfabetiseerd. De beschrijvingen in de objectieve bibliografie bestaan uit auteur, titel, ondertitel, drukaanduiding, impressum, serietitel, pagina's betreffende De Brune en indien nodig een korte toelichting betreffende de inhoud. In geval van tijdschriftartikels staat de titel van het artikel tussen enkele aanhalingstekens. Na de tijdschrifttitel volgt het jaargangnummer, het jaartal tussen haakjes, eventueel een nummer van de aflevering en de eerste en laatste pagina van het desbetreffende artikel. | |||||||||||||||||||||||||||||
ResultatenHet ‘bibliograafwerk’ heeft - zoals zo vaak bij toepassing van de analytisch-bibliografische methoden - ook nu weer tot verrassingen geleid. Natuurlijk zouden er correcties komen op de bibliografie van Von Winning uit 1921, maar dat de 26 drukken en uitgaven die daar beschreven worden, zouden uitdijen tot boven de zestig (tot in de 18e eeuw) mag opmerkelijk heten. Het ligt zelfs in de lijn der verwachting dat ook de huidige bibliografie niet compleet is: er is immers nog steeds geen goede ingang op lof- en drempeldichten in het voorwerk van oude drukken. Dat onder ‘Brune’, ‘Bruine’, ‘Brunaeus’ of ‘Spe et Metu’ nog werk van Johan de Brune aangetroffen kan worden, bleek al direct op de studiedag in 1988 toen Op 't Hof met een drempeldicht aankwam uit een vertaling van Thomas Morris (zie 1024a). Het feit dat er nu meer dan zestig drukken en uitgaven bekend zijn, hoeft overigens niet te wijzen op een grotere populariteit van deze Zeeuwse auteur dan tot nu toe verondersteld is. Het Banket-werk maakt inderdaad een flitsende start met twee drukken in 1657, een derde druk in 1658, een vierde - aangevuld met een tweede deel - in 1660 en nog een Appendix daarbij uit de jaren '60. Het Nieuw opgedist banket-werk van 1699 laat echter zien dat er van de tweede druk van 1657 toen nog steeds voldoende voorraad was om als titeluitgave op de markt te brengen! De veelgeroemde Emblemata omvatten vier nummers, maar zijn slechts tweemaal gedrukt: van de eerste druk van 1624 worden de restanten in 1636, aangevuld met wat nieuw materiaal aan het eind, als ‘tweeden druck met nieuwe plaeten en eenige Zedespreucken vermeerdert’ nogmaals aan het publiek aangeboden. Pas in 1661 blijkt een combinatie van twee Amsterdamse boekverkopers het aan te durven dit werk van De Brune opnieuw op de pers te leggen. Het duurt dan tot 1969 en 1970 voordat de Emblemata weer op de markt komen, nu in de vorm van respectievelijk microfiches en een (slechte) facsimile-uitgave. Een derde werk van De Brune dat een herdruk beleefd heeft, is zijn psalmbewerking. Van de eerste druk van 1644 bestaan waarschijnlijk twee uitgaven; van de tweede druk van 1650 zijn drie uitgaven bekend (twee in 1650 en een in 1662). De Siel-gerechten - een werk dat weinig sporen heeft achtergelaten in de De Brune-filologie - zijn na de editio princeps van 1632 tweemaal herdrukt: in 1643 (twee uitgaven) en 1660. Het kleinere werk van De Brune is meegedragen op de waarderingsgolven van anderen. Zijn gedicht op Huygens' Costelick Mal wordt mede opgenomen in de Otia en in vele latere edities van die tekst. Zijn gedicht op Teellincks Balsem Gileads wordt met nog een aantal gedichten van zijn hand opgenomen in alle vier drukken van de Zeeusche Nachtegael. Alle de keur-spreucken van Salomon beleven niet minder dan zes drukken via de enorme populariteit van de peperdure verzameld-werk-uitgaven van Johannes de Mey waarin ze in het voorwerk opgenomen zijn.
De gehele 18e en het eerste kwart van de 19e eeuw is het stil om De Brune. Opmerkelijk is dan ineens het verschijnen van een geheel aan hem gewijde bloem- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||
lezing in de serie ‘Keur van Nederlandsche letteren’ in 1828. Vanaf 1852 is hij vervolgens regelmatig aan te treffen in allerlei anthologieën. Het beeld dat de objectieve bibliografie levert, is weinig anders: in de 17e en 18e eeuw wordt De Brune af en toe genoemd en vanaf de tweede helft van de 19e eeuw neemt het aantal vermeldingen toe. Vanaf de jaren '20 van de 20e eeuw is er - mede door de publicaties van Von Winning en Meertens - duidelijk meer belangstelling voor De Brune. Maar de receptiegeschiedenis is weer een onderwerp apart ... Enkele intrigerende bibliografische problemen vragen nog om een oplossing. Zo moet er een editie van de Psalmen verschenen zijn te Schiedam bij Thomas Dircksz. Cel-born in 1651 (terloops vermeld in een noot in Kleerkooper-Van Stockum). Een vertaling of in ieder geval een editie van de Emblemata zou te Heidelberg gedrukt zijn in 1659 (vermeld in Dielitz). Zelfs als Heidelberg een verlezing voor Middelburg zou zijn, blijft het jaartal 1659 nog opmerkelijk genoeg om met het bestaan van zo'n editie rekening te houden. Een exemplaar van de eerste druk van De Vriend van Armen en Rijken, een tijdschrift uit 1853, is blijkbaar nergens bewaard. Maar niet alleen drukwerk uit het verre verleden is soms moeilijk te achterhalen, ook recente uitgaven zijn vaak niet of nauwelijks te traceren, bijvoorbeeld alle drukken of oplagen van de Spectrum-uitgave Profijtelijk vermaak. Hoewel er geen totaalcollatie is toegepast, is toch een aantal varianten tussen exemplaren van bepaalde drukken aan het licht gekomen. Dat is uiteraard het geval met uitgaven die via persvarianten tot stand gekomen zijn. Maar eveneens is gebleken dat juist in de bijdragen van De Brune aan de Zeeusche Nachtegael correcties op de pers hebben plaatsgevonden, waaronder een tekstuele wijziging die nog niet gesignaleerd was in de facsimile-editie van 1982 (zie bibliografie 1008, variant c). Zelfs de facsimile-uitgave van de Emblemata van 1970 heeft een cancel opgeleverd (zie 1099, variant a)! Met nadruk zij tenslotte vermeld dat het collationeren van verschillende drukken niet gebeurd is. Wij achten het de taak van de eventuele tekstediteur om verschillen tussen drukken op te sporen en af te wegen als onderdeel van het proces van vaststelling van de ideale tekst. |
|