Langs groene hagen
(1899)–Raf Verhulst– Auteursrecht onbekend
[pagina 192]
| |
[pagina 193]
| |
Toen in het lichtend spoor
Dier bejuweelde weelde,
Dier schoonheidsmeteoor,
Een wufle hofstoet speelde;
Toen was het naar haar wil
Dat gansch de wereld blikte;
Toen was het naar haar gril
Dat zich de wereld schikte.
Nu gaat zij afgetreurd
Langs stille donkre paden,
Waar zij haar droefheid sleurt
In strenge rouwgewaden.
Geen keizer aan haar zij,
Geen stoet, geen onderzaten:
Zóó zag ik haar van bij,
Alleen, alleen, verlaten.
|
|