Langs groene hagen(1899)–Raf Verhulst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 164] [p. 164] I De Beek Het glinstrend beekje hutselt Zijn kroezelwater voort; Het zuit, het scholpt, het klutselt, 't Klabotst langs groenen boord. Dan, megeglanst in 't blakke veld, Zoekt het naar koelte, rept en snelt Naar lommergrot en looverkluft En keuvelt en vertelt Aan bloempjes wuft, Aan bloemptes jent, Van leven, liefde en lent. [pagina 165] [p. 165] Daar duikt het onder heesterwelfsels; onder Een looverluifel, dicht van dikke bramen; En 't kraait: ‘Wie volgt mij en wie kan mij ramen?’ En glipt dan vluchtig onder eenen vlonder, En roept lief stoeiend: ‘Zon, waar ben ik nu?’ Duikt op aan d'andren kant: ‘'k Ben liefst bij u! Piep, zonneken! 't Is heerlijkst in uw schijn.’ Zoo speelt het beekje, stuwt een takje voort; En wil alleen maar zoet en lieflijk zijn En leeft in blijdschap langs zijn groenen boord. Vorige Volgende