Langs groene hagen(1899)–Raf Verhulst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 101] [p. 101] Kom spoedig, gij die me genezen moet. Kom spoedig, gij die me genezen moet; Kom blank, met blij gelaat, met milden mond; Versterk, verstaal mijn miezer, meepsch gemoed, En maak mijn laf-verwende ziel gezond. Kom, geef me waardigheid, besef en wil; 'k Ben zwak en onbeholpen als een kind; En 't is om mij zoo ijl, zoo grauw, zoo kil.... Ik schrei dat ik me zoo alléén bevind. Kom, klooster mij!... Verzeeuwd maakt mij't geraas Waarin ik leef, en dat ik niet ontvlucht, En dek met uwe handjes de open vaas Der ziel, die weggeurt in de wijde lucht. [pagina 102] [p. 102] Kom, wees me lieflijk en gedoogzaam, als Zoo innig lieflijk wezen kan een vrouw; Omsnoer, met bei uw armpjes, teer mijn hals Opdat ik slechts in ùw blik blikken zou. Schep om mij heen een luwen zomernacht Vol warme weelde, vol van vroo en vree; Uw oog strale in mijn ziel, zoo lief en zacht Als 't maanlicht op een sluimerende zee. Vorige Volgende