Uw schoot een schuwe scharlaken vlinder
(1987)–Jan Vercammen– Auteursrechtelijk beschermdHaikoes en senrioes
[pagina 7]
| |
[pagina 8]
| |
Uit de Provence
bracht ik de tere glimlach
mee van een meloen.
Ontzeg u nooit uw
zingend bloed te horen, want
elk lied is uniek.
| |
[pagina 9]
| |
Het sneeuwt in de zon.
Dit is het kristallenrijk
dat wij nog misten.
Van Hirosjima
reikt de paddestoel over
de hele wereld.
| |
[pagina 10]
| |
Uit de maanschelp viel
een parel in uw ogen.
Uw schoot gaat open.
Na mijn dood blijf ik
één, verspreid in duizend en
één galaxieën.
| |
[pagina 11]
| |
Vuurwerk. Een fusee
bloeit open in drie groene
vallende sterren.
De golven waarop
uw stem mij bereikt, kennen
geen eb en geen vloed.
| |
[pagina 12]
| |
Ik zag het gelaat
van de dood achter staal en
zijde verborgen.
Gij zijt belichaamd
met geest die aan de hele
melkweg wordt gevoed.
| |
[pagina 13]
| |
In de duisternis
dringt door uw huid het licht dat
door uw aders vloeit.
Onbeweeglijk staan
de bomen gebogen voor
een orkaan op komst.
| |
[pagina 14]
| |
Ook deze grashalm
vast aan de grond neemt zijn plaats
in het heelal in.
Ik lees het Hooglied.
Maar daar vind ik u niet in.
Veel te veel woorden.
| |
[pagina 15]
| |
De wieren wuiven
nog onder het ijs op de
beek, want zij vloeit voort.
Het gelaat op het
doek van Veronica stond
vooraf in haar hart.
| |
[pagina 16]
| |
Het sneeuwt vannacht. Zo
is morgen mijn weg naar u
weer onbetreden.
De wierook wordt rood
in de kathedraal door de
zon in de rosas.
| |
[pagina 17]
| |
Tussen menhirs en
dolmens lopen mensen van
onze tijd. Hoe vreemd.
Mijn navel ontdekt
in uw navel wat onze
geboorten verbindt.
| |
[pagina 18]
| |
Een huis is gesloopt.
Behangpapier met bloemen
in regen en wind.
De jonge twijgen
vergelen later. Maar ook
zij volgen de wet.
| |
[pagina 19]
| |
De Cycladen om
Delos bewaken zijn laan
van fallussen nog.
Een wolk drijft over.
Zo drijven jaren over.
Maar een wolk keert weer.
| |
[pagina 20]
| |
Mijn jaardag weer. Ik
ben niet zo oud als de boom,
maar als zijn wortels.
Ik hoor het ruisen
van de zee als uw kleed langs
uw lichaam afglijdt.
| |
[pagina 21]
| |
De sterren hangen
als vruchten in de kruinen
der populieren.
Het heelal is vol
geluiden die echter zelf
ook vol stilte zijn.
| |
[pagina 22]
| |
Uw lichaam deint als
golven met witte kammen:
een vloed is nabij.
Hoeveel meeldraden
omringen de enige
stamper van de roos.
| |
[pagina 23]
| |
Ik dank de bronnen
van de Nijl voor het gelaat
van Nofretete.
Met het geduld van
een gletsjer glijdt verlangen
naar uw lichaam toe.
| |
[pagina 24]
| |
Niet zwart is de nacht,
maar rood en groen met franjes
van een mystiek licht.
Hoor, in de weide
graast stil een koe de stilte
van de voornacht af.
| |
[pagina 25]
| |
Uw benen volgen
alle wentelingen van
de melkweg om ons.
Een grote pop speelt
met een kleine pop. Dat is
een hele wereld.
| |
[pagina 26]
| |
De krekels krassen
de wanden der duisternis
vol monsters van Bosch.
Eerst na de regen
stijgt uit de grond de wasem
op van zijn genot.
| |
[pagina 27]
| |
Sneeuw valt geluidloos.
Maar de as der aarde knarst
luid haar stilte weg.
Nog rustig vloeiend
is de stroom die straks versnelt
voor zijn waterval.
| |
[pagina 28]
| |
Eensklaps mijn zaad in
uw schoot. Een sterrenregen
over ons eiland.
De geur van de roos
in de dodenkamer doet
aan Mozart denken.
| |
[pagina 29]
| |
De klokken van de
akelei luiden stilte.
Een vlinder luistert.
In ons orgasme
ervaren we de onschuld
van voor elke schuld.
| |
[pagina 30]
| |
De wolfskers bloeit. Zij
teelt in rode bloemen het
gif van haar bessen.
In de kinkhoren
horen wij ook de stemmen
der drenkelingen.
| |
[pagina 31]
| |
Als mijn fallus uw
vagina verlaat, vloeit de
nacht vol duisternis.
In steenkool zitten
ook eeuwen van zon en maan
en sterren versteend.
| |
[pagina 32]
| |
Mijn lippen moeten
wennen aan elkaar als zij
uw mond verlaten.
Ik vang een zaad op
van een paardebloem. Ik heb
het zijn weg versperd.
| |
[pagina 33]
| |
De rijpe hop geurt
enkel als hop. Gij geurt als
gij, maar veelvuldig.
Als gesmolten glas
ligt het bergmeer nog op een
schepping te wachten.
| |
[pagina 34]
| |
De keel der klokken
was ijskoud toen mijn moeder
in haar graf verdween.
Gij staat weer op de
grens van het ontluiken al
hebt gij pas gebloeid.
| |
[pagina 35]
| |
Twee wespen dansen
een wals over een stuk vlees
op eigen muziek.
De boogbrug tussen
ons beiden: het komt vooral
op haar spankracht aan.
| |
[pagina 36]
| |
In het dodendal
der farao's loopt levend
nog een scarabee.
De lippen van uw
schoot zijn vochtig van de dauw
uit nevels van geest.
| |
[pagina 37]
| |
De kimme verslindt
de vogels die zich over
haar grens begeven.
Kijk, hoe twee golven
over elkaar slaan en in
elkander vloeien.
| |
[pagina 38]
| |
Aan de lamp op het
einde van de straat begint
een andere straat.
De windroos kantelt
als mijn fallus de hals van
uw uterus raakt.
| |
[pagina 39]
| |
Het witte zeil op
de zee zoekt een haven in
een verre diepte.
De areola's
om uw tepels verwijden
grenzeloos mijn blik.
| |
[pagina 40]
| |
Een pluvier roept om
regen. De wolken horen
het maar drijven voort.
Een rilling uit mijn
handen in uw lenden: een
cello preludeert.
| |
[pagina 41]
| |
Tel niet de ringen
van de nacht-python, maar de
slagen van zijn hart.
De eolische
harp van berken in de wind
speelt: bist du bei mir.
| |
[pagina 42]
| |
De zwarte schaduw
van een boom in volle zon.
Een witte vlinder.
De bloembladen van
uw schoot bewegen ritmisch
in mijn ademtocht.
|
|