De rozen rijpen...(1938)–Jan Vercammen– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 21] [p. 21] Het meisje op den trein Zij zat daar bleek in volle zon te droomen en in haar oogen schoof het landschap voort: de volle velden, de gemaaide weiden en de boomen, die naar de zon toe bogen, want de wind zat noord. Zij speelde met haar vingren, of ze vooglen telde, wier schaduw op de golven van de rogge zwom. Ze lachte naar een meeuw, die op de heldre Schelde verdoolde naar een wolk, die in het water glom. Zij gaf haar hart gevangen aan de wilde weelde, die tusschen lente en zomer onze wereld dekt; zij sloot haar oogen voor het schouwen van geheel de schare droomen in dit enkel uur gewekt. Dan scheen zij, onbeweeglijk een geluid te hooren, het was een melodie, een dierenkreet, een woord, of was reeds in haar hart de melopee geboren, waarin een mensch zich langzaam sterven hoort? O leven, dat begint en eindigt hooploos samen, weet gij den tuin, maar rozen meer dan rozen zijn, want louter schoonheid zonder menschennamen...? Maar dit verhaal is slechts verdwalen aan een pijn, die gij niet weet en wellicht nooit zult weten, want reeds heeft God uw dood zijn wiegelied geleerd. Ik heb te weinig en te veel het kinderland vergeten, waaruit ik stam, waaruit ik werd geweerd. Vorige