Ophelia(1954)–Jan Vercammen– Auteursrechtelijk beschermd Vorige [pagina 8] [p. 8] Het ven Gelijk het ven lag in de kring der dennen, van ondergaande zon nog schaduwloos, zo ligt het weer nu wij de wegen kennen die ons vandaar wegvoerden voor altoos. Zo zal het immer liggen, maar ik wilde nog eenmaal in zijn spiegel uw gelaat u tonen, nu 't verrillen der gestilde begeerte nauwelijks nog sporen laat, en eer het zal verzinken in uw ogen. Want daarin ligt de kennis van de kracht die zacht uw schoot ontsloot, van het vermogen dat uur uit uur verwekte tot die nacht. Gij zijt de vrouw die, voor die nacht geboren, sindsdien alleen door mij nog werd verbeid aan iedere avond. Ook voor u verloren was elke dageraad van uw afwezigheid. Gij kent u zelven enkel door de beelden van andre spiegels, - en geen ander mens kent u lijk ik, ook niet wanneer zij deelden met u de leegte van elke onvervulde wens, - wijl in vervoering ik de volheid der vervulling aanschouwde, dit onaardse, zacht-en-helle licht met harde zwarte schaduw: zuivere verhulling van elk gemis, - o vonnis van een blind gericht nadien, altijd nadien, wanneer het licht en de schaduw in elkander zijn gedoofd. Maar nooit valt schaduw op uw aangezicht en vergaat het licht om uw verzaligd hoofd. Vorige