Magnetisch veld(1967)–Jan Vercammen– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 78] [p. 78] Angelicum Vergeef me dat ik niet aan een engel geloofde die vuur uit de hel ontvreemdt om zijn honger te stillen zodat hij dorstig wordt naar de lafenis van de mens. Nu weet ik dat hij de dag uitholt achter zich en hem oranjeert zo ver hij zichtbaar is nadat hij de vloeibare horizon doen stollen heeft. Ik kniel en gij hebt diluviaal uw bekken gespreid. Ik lig op u, omvat u, want mijn handen, mijn voeten doorkruisen uw koelten, engel, om in uw warmten te verzinken. Hun geuren zijn menigte, een stroom van vele wateren, waarin uw borsten zijn, uw keel, uw kin, uw lippen die de mijne bespringen wijdom. [pagina 79] [p. 79] Een steekvlam dringt door tot uw schoot, engel met almacht over de ravijn waarin wij nederzweven zonder val. Echter ik weet niet wanneer, langs waar we naar dit bed nederdalend zijn opgestegen, Aphaia, want de wenteltrap is in mijn wervelzuil. Vorige Volgende