Magnetisch veld(1967)–Jan Vercammen– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] moeder [pagina 55] [p. 55] Belijdenis aan moeder Alreeds is mij zoveel ontzegd gebleven dat mij wellicht voor immer is ontgaan. Begrijpt gij dat? Gij toch hebt niets gegeven wat niet geheel was en van schijn ontdaan. Vandaag is al wat ik nog voort kan beiden een snerpend leed, dat mijne handen scheidt van uwe handen, waar de jaargetijden getekend staan in hun verganklijkheid Dat leed, ik kan het u niet openbaren, maar wijd uw glimlach aan mijn onmacht, want hoe dicht gij zijt, ik kan u niet ontwaren dan in de verte naar een overkant: het vlinderwuiven van de tamarinden, de rode lotus in het licht van de levant, de Mayastad die niemand nog kon vinden, het spoor van Nofertéte in tempelzand. En toch, ik hoor slechts over onze daken wat wind en zie des avonds aan het raam twee smalle handen die mijn handen raken alleen in droom, al geef ik hun een naam. [pagina 56] [p. 56] Als gij me zegent, kunt gij niet bevroeden dat ik u nader ben dan gij me ziet wanneer mijn oude wonde weer gaat bloeden, mijn ogen wijd en blind zijn van verdriet. Want nooit is wat ik te vergeefs verbeidde mij dicht als op die grondeloze stond, zo dicht dat ik mij niet meer kan bevrijden, zomin als van de woorden in mijn mond. Zal echter ooit de tijd aan mij voltrekken wat telkenjare aan elke boomtwijg wordt volbracht? Hij weert de schuwe handen die zich strekken om aan mijn hoofd te liggen heel de nacht. Vorige Volgende