| |
| |
| |
Een nieuw lied,
opgedragen aen alle de twist en tweedracht-Makers, loopers van hare Wettelijcke Pastoren enz.
Voys: Bell' Iris. Of S. Claas, &c.
I.
'T Is in Holland heel verkeert,
Vrome lieden, goe Papisten,
Schelt men uyt voor Jansenisten,
Die men voortijds heeft geëert;
Die men voortijds na behooren,
Mit een diep eerbiedigheyt,
Heeft gekent voor sijn Pastooren,
Quelt men nu met groote spijt:
| |
II.
Van de Klooster-heeren bannen,
En veel strenger vierschaar spannen,
Tot Gods lof en meerder eer;
Als of 't quaad was streng te leven:
Daar een yeder Monnik moet
Striktelijk belofte geven,
| |
| |
Als hy eerst sijn intree doet:
| |
III.
Dat hy sal gehoorsaam sijn,
Suyver en behoeftig leven,
En een yeder stigting geven,
Mitter daad en niet in schijn:
Vaste hoop doet hem versterken,
Dus sijn saligheyt bewerken,
Als in rijkdom mit een Vrouw.
| |
IV.
Sy doen 't uyt onnooselheyt,
Wandelen langs verkeerde paden,
Of een domme, onwetentheyt:
Die haar eyge Kerk versaken,
Die niet anders doen als laken,
Of haar medebroers versmaan.
| |
V.
Als of die het geestelijk hooft,
('t sy hebben tot haar voordeel,
Ingenomen met voor-oordeel,
En de waarheyt gans verdooft)
Geen gehoorsaamheyt bewesen,
Die men aan hem schuldig is;
| |
| |
Daar s' hem eeren als voor desen,
Mit een diep erkenteniss'.
| |
VI.
Om dat die dien vromen Heer
Codde trachten te beschermen,
Die men, t' geen is te erbermen,
Schandeleus beneemt sijn eer:
Nimmer sal een Rechter wijsen
Maar op dat een yeder 't prijse,
Geven van de misdaat blijk.
| |
VII.
Maar of schoon haar sonde bleek.
En sy ongehoorsaam waren,
Dat sal haar alleen beswaren,
En niet schaden aan een leek:
Want men moet die ons Regere,
Mit eerbieding respecterë,
Schoon hy een quaad leven leyt.
| |
VIII.
't Is ons pligt, en men behoort
Om de Heylige Kerk te hooren,
Naar 't getuygen van Godts woord,
Maar sy laat somwijl gehengen,
| |
| |
En heeft daar in groot gedult,
Soo wy niet haar wil volbrengen,
Als 't is sonder onse schult.
| |
IX.
Romen wil mit alle vlijt,
Dat men Cok als Bisschop agte:
Maar de Heere State trachten,
Sulks is 't doenlijk te beletten,
Met bedreyging van haar straf:
Tegens haar wil wie sig setten,
Hoe nemen 't ons qualijk af.
| |
X.
Wilt niet sonder reden loopen,
Of gy sult het duer bekoopen,
Is 't niet hier het is hier naar;
Als den Regter voor sal komen,
Met een groote Majesteyt,
Hoe sult gy dan alle schromen,
Die dus hebt, en zijt, verleyt.
| |
XI.
Wilt weer tot u Herders keeren,
En haar als voor desen eeren,
Die gy sijt geweest ontrouw:
| |
| |
Laat u niet van haar bepraten,
U nu Herders leeren haten;
Daar 's voor u maar schade in.
Fine Coronato nobilitatur Opus.
|
|