Het dagboek van Alexander Ver Huell 1860-1865
(1985)–Alexander Ver Huell– Auteursrechtelijk beschermdZond.g 5 JanuarijIk kreeg heden een invitatie van den Hr. van Kattendijke voor een diner, en schreef Z.E. het volgende. Hoog Wel geb. Heer Langzamerhand hebben mijn vijandjes hier te veel menschen tegen mij weten in te nemen, om mijn aloude weerzin tot uitgaan in een verlangen daarnaar te doen overgaan. Hoogen prijs stel ik op Uw vriendschap, en nimmer zal ik het vergeten dat U een zelfstandig oordeel behield tegenover de inblazingen van hen die mij vijandig zijn en natuurlyk ook gepoogd zullen hebben door een tal van leugens en lasteringen om mij van U te isoleeren. Alles wat ik verlang en wat ik U bid - is, te onderzoeken, maar grondig te onderzoeken. - Het heeft mij verwonderd hoe menschen mij jaren lang sarden, en dan zeer verbaasd waren als ik eindelyk eenige revanche nam, ja zelfs het mij ten hoogste kwalyk namen. - Een taedium vitae Ga naar margenoot+ heb ik niet - zoolang ik mijn gezigt mag behouden tot bewondering van Gods werken en voor Kunst, zal ik dit nimmer krijgen. - Maar, een taedium hominumGa naar margenoot+ heb ik wel: ik leerde te goed hun oppervlakkigheid, onregtvaardigheid en lasterzucht kennen. Gelukkig en vereerd zal ik er mij door gevoelen, zoo ik nu en dan eens uit het hart (want ik weet dat U opregtheid apprecieert) bij u mag komen praten - maar vergeef het mij zoo ik voor diner's enz: bedank. - enz. -’ Ik kreeg de Don Quichote van DoréGa naar margenoot+ van Z.E. ter leen. - Schreef hem dat ik D. voor het grootste génie onzer eeuw hield in zijn genre. - Vooral om zijn dichterlyk sentiment. - Uit een psychologisch oogpunt had het mij getroffen dat de groote leeuwenkop in D IIGa naar margenoot+ volkomen op Doré geleek. - | ||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||||||||||||||
Onmiddelyk was mij die gelykenis opgevallen. - | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+13.Gisteren heeft Pierson gelezenGa naar margenoot+. Ik ben er niet gegaan. De strekking van zijn schrijven beaam ik evenmin als die van Huët, Réville enz: - Wat willen zij met hun afbreken onzer nationaliteit, onzer vaderlandsche herinneringen, onzer meest populaire dichters? - Niet alleen verkleinen zij dit alles, maar stellen in 't algemeen, de stof boven het idéale. - Zij zijn dienaren en vereerders van het matérialismus en gevaarlyk doordat zij allen bekwame stijlisten zijn. - | ||||||||||||||||||||||
Zat.g 14Gisteren nacht, van nacht en heden tot om 5 uur in den middag heeft de controleurGa naar margenoot+ op hevigen storm gewezen, noch beneden het teeken van den laatsten Pinkster-storm. - Hier heeft het gestormd, doch niet zoo sterk dat pannen van de daken woeyen of boomen ontworteld werden, doch stellig vernemen wij eerstdaags van een hevigen orkaan die elders woedt. - want de contr.r nog dalende. | ||||||||||||||||||||||
17De H.r Notaris v. Hasselt, Not.s in de boedel van Mevr.w de Wed.we Weimar ten Cate was zoo goed om mij heden den catalogus der verkooping van de bibliotheek, door den H.r Muller te Amsterdam ter inzage te sturen. Met verwondering zag ik dat mijn werkjes opbragten ƒ81,50. daarvan waren er nog eenige incompleet: van de Hier en daar bv. slechts 5 (van de 20) van de Krijtkrabbels slechts 6 (van de 12) Tydspiegel-phantasiën 4 (van de 8). Van de Schetsen met de pen maar één deel. - verder compleet. In den Rook des tijds. - Is 't waar of niet. Kersboom-feest. - Naar 't leven. - op het IJs. - Spectatorplaten. - Vier boeken. - De Visch en Mensch. - Wit en zwart. Zijn er zoo? - Zoo zijn erGa naar margenoot+. Dus een waarde van ƒ37 voor 81,50 - Alle overige boekwerken gingen beneden hun waarde. - De geheele collectie was hier getaxeert op ƒ24000 en bragt op ƒ14000.- | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Zat 21 Jan.ijHeden lees ik met verwondering in de Arnhemsche Courant van Zaturdag 21 Januarij.
‘Wij vernemen met belangstelling, dat de H.r Eberson, architect te Arnhem, aan de Commissie tot voorbereiding der Stichting van het Museüm Koning Willem I te Amsterdam, zijne plannen en begrootingen heeft ingediend, welke door haar, behoudens latere kleine wijzigingen zijn goedgekeurd. Indien wij wel onderrigt zijn, zal de Commissie zich thans met deze plannen en onder aanbieding van het door den raad dezer gemeente afgestane terrein in het Leidsche bosch, tot den Minister van binnenlandsche zaken wenden, ten einde zijne medewerking in te roepen tot verwezenlijking dezer grootsche en voor de hoofdstad zoo belangrijke stichting. Wij wenschen van ganscher harte, dat de pogingen der Commissie met een gunstigen uitslag mogen worden bekroond.’
Thans heet het dus bij de Arnhemmer ‘eene grootsche en voor de hoofd- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||||||||||||||
stad belangrijke stichting.’ - en Eberson, die na mijn Volk en Kunst, op alle wijze intrigueerde (door terughouding van mijn brief aan de Commissie, een handeling zelfs ten zeerste afgekeurd door mijn vijanden) om de zaak toen tegen te werken, verneemt men nu met belangstelling dat de bouwmeester van het Nationaal Museüm wezen zal! - En ik, de eerste aanlegger der onderneming, en die haar steeds aan den gang hield, word niet eens meer genoemd. - Het opruijen en lasteren alhier heeft mogelyk voornamelyk moeten strekken om mij impopulair te maken, om mij buiten de eer dezer stichting te dringen. _____ Ga naar margenoot+21 Jan.ij Van middag na den eten kreeg ik een brief uit Zutphen brak dien open, en las ‘Het is mij een behoefte U, zijn vriend, kennis te geven van het plotseling overlijden van den goeden Henri Engelberts.’ Ik schrok zoodanig dat het was alsof er iets in mijn hart brak en naauwlyks de kracht had om naar de kast te loopen om wat te drinken. Ik voelde mij zoo ziek dat ik naar bed moest en vomeerde. - Nu (9 uur) ben ik opgestaan om den brief uit te lezen en te weten of ik ook naar Zutphen moet. - Er staan echter alleen partikulariteiten over zijn korte ongesteldheid in en de reden van zijn sterven; een verlamming van het hart. - Van der Elst schrijft de goede Henri E. - en zoo iemand verdiende hij dien schoonen bijnaam. Van anderen kan de goedhartigheid zich een enkele maal verloochenen - van Henri nooit. - Braver zoon en vriend, braver echtgenoot en vader was er nimmer. Allen die hem kenden zullen zich bewijzen herinneren van zijn edel, loyaal en généreus karakter. - Zijne hoogbejaarde moeder, wiens éénig kind hij is zal radeloos wezen. Alle minder gefortuneerde leden zijner familie zullen oneindig veel aan hem verliezen; want zijn edelmoedigheid strekte zich uit over allen. - Voor mij sterft een der gelukkigste vooruitzichten van mijn volgend leven weg. - hoeveel genoegen had ik er mij van voorgesteld nu de trein tot Zutphen weldra zal doorlopen, met hem onze oude, dagenlange wandeltogten te hervatten. Allerlei blijde plannen hadden wij reeds gemaakt. Want wij hadden elkaar lief als broeders: van het eerst oogenblik schier dat wij elkaar ontmoetten, kort voordat wij student werden, ten huize van zijne Ga naar margenoot+Tantes Buijs te Dieren, beiden nog gedost in een nieuwen groenen rok met vergulde knoopen waarin wij, pas de kostschool verlaten hebbende, onze belijdenis hadden gedaan. - Ons eerste discours deed dadelyk reeds tus-schen ons sympathie bestaan -, mogelyk ook omdat wij beiden in den exceptionelen toestand van éénig kind verkeerden. - Wij bespraken toen (ik herinner het mij alsof het gisteren was en het is 25 jaar geleden) onze kinderjaren, onzen schooltyd, toevallig hadden wij (hij bij de Raadt te Voorburg, ik bij de Gelder te Leiden) denzelfden tekenmeester v. AmerongenGa naar margenoot+ gehad en hij vroeg mij of ik niet bijzonder veel vogels op de voorbeelden, meest landschappen had opgemerkt? - reusachtige kraaijen op torenspitsen, toppen van boomen en daken? - dat waren allen meesterlyke stoffaadjesGa naar margenoot+, van zijn hand. - hoe lachtten wij om die kennismaking voor onze kennismaking! - En later te Leiden! - onze wandelingen naar Gouda, naar Woerden, den Haag, Haarlem, Delft - alle die vreemde avonturen die wij te zamen genoten en waarover wij later zoo dikwijls, met innig genoegen, ons onderhielden - ook nog de laatste maal dat ik een gelukkigen | ||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| ||||||||||||||||||||||
dag met den trouwen vriend doorbragt. (zie 25 Julij 1864). Weinig dacht ik toen ik daar op zijn lieve Villa NuovaGa naar margenoot+ den van gezondheid blozenden, zwaren, grooten vriend de brave hand drukte - dat ik hem nimmer terug zoû zien! - Hoe gelukkig waren wij te zamen te Leiden, beide kamers hebbende bij den bakker GarrerGa naar margenoot+ op den hoek van het Noordeinde en het Rapenburg. - ik, de voorkamers, hij achter aan 't Noordeinde. Te zamen studeerden we onze examens in, gingen met het wetboek in de zak geheele dagen naar Warmond, Wassenaar, Noordwijk, Katwijk. - en in de zak bleef dikwijls het wetboek. Ga naar margenoot+Hoe vele toeren maakten wij niet te zamen te paard - ik reed hem altyd te gaauw. - Of in Tilburij; wanneer ik altyd rijden moest en hij alleen de teugels overnam wanneer in den winter mijn handen verkleumd waren van de koude. - Onze gezamentlyke broederlyke verliefdheid maar zonder eenige jaloezij op hetzelfde lieve, begaafde meisjeGa naar margenoot+, onze reis met zijne ouders en haar door de graafschap naar Steinfurt; Bentheim enz; wij beiden te paard naast het rijtuig; ons zoeken naar haar kleine voetstapjes in de tuin, na haar vertrek. - Ons eindeloos enthousiast commenteeren van al haar deugden en aanvalligheden; zijn doorzetten dier amourette, tegen den wil zijner ouders, en mijn confidentschap, dat zoover ging dat ik bijna een duël kreeg met haar broeder;Ga naar margenoot+ zijn bewaargeving van al zijn brieven aan mij - tot eindelyk die liefdesgeschiedenis een einde nam door haar huwelyk met een ander. - Dan onze heerlyke voetreis, gelardeerd van allerlei vreemde en ongelooflyke gebeurtenissen door geheel de graafschap - ons doorwaden van rivieren met onze kleederen boven het hoofd - ons rijden door altyddurende heidevelden op pijnigende bolderwagens midden in den nacht - ons bivuacqueeren à la belle étoileGa naar margenoot+ - en rusteloos rusten in boerenbedsteeden waar de koeijen ons familiaar stonden te beruiken. - O, mijn goede, altyd vrolyke, zoo opregte, brave, nobele Henri! Gisteren stierft gij - en geen pijnlyke schok trilde mij door het hart! En nu, nadat de tranen ontspanning gaven - en ik deze herinneringen heb neergeschreven - is het mij (het is onverklaarbaar) of uw dood voor jaren reeds plaats Ga naar margenoot+vond. - Tyd is rélatief - ik ondervond het meer in mijn leven - zoû ik daarstraks, in den hevigen crisis van droefheid die ik eenige uren te bed, met niets dan uw beeld voor mijn geest en in mijn ziel doorstond, jaren doorgeleefd hebben! - Bij al het andere verdriet geeft mij dit verlies van mijn besten Henri een schok die ik lang zal gevoelen. - Maar God is de goedheid, de Wijsheid - en stellig stierf Engelberts op den tyd die zijn verlies voor zijn vrouw, moeder kinderen en vrienden het minst noodlottig, neen, ik moet zeggen, het meest heilzaam doet zijn, en noodig was voor de veredeling zijner ziele. - _____ Mijne twee R.K. dienstboden maken het mij zoo lastig dat ik heden aan de meid heb gezegd dat zoo hun sarren zich nog één enkelde maal herhaalde ik ën haar, ën mijn oppasser en den tuinman zoû wegjagen en van mijn leven niet met één enkele R.K. meer iets zou te doen willen hebben. - Doch niet alleen zij, maar alle R.K.n schijnt men tegen mij te hebben opgeruid, want allen die ik opmerkte dat geregeld tegen mijn huis spuwen zijn Roomschen. - Al wat ik verlang is er eenmaal achter te komen welke de reden is die zij opgeven en dan zal ik trachten op te klimmen tot den oorsprong. - | ||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| ||||||||||||||||||||||
Voor één ding is zulk een vervolging goed - zij geeft mij afleiding van ander verdriet. Doch waar zal het meê eindigen - ik geraak waarlyk in den toestand van den ‘pauvre diable’ in het air van BasileGa naar margenoot+, dat ik zoo dikwijls zong ‘ménacée comme un coupable’ - want ook mij vervolgen laaghartige, zich schuilhoudende en andere ophitsende Basile's. - _____ Ga naar margenoot+O mijn trouwe Henri, wat zal ik u dikwyls missen! waar zijn onze droomen om elkander als grijsaard aan den hoek van den haard nog de heerlyke wandeltogten en wonderbaarlyke voorvallen onzer jeugd te herinneren. - Hij was in mijn eerste studiejaren mijn beste vriend en trouwe wandelcompagnon. - Toen ik straks Onderlangs weer huiswaarts keerde, met roode oogen, en er denkelyk bleek uitziende, hoorde ik weer zeggen ‘ha daar heb je dien blixem, wat kijkt ie kwaad’ en een paar anderen ‘hij heeft van nacht zeker niet uitgeslapen!’ met eenige grofheden. - Dit laatste was waar - ik had niet uitgeslapen. Soms vraag ik mij af ‘heb ik dan verkeerd gedaan met de Laster, Krijtkrabbels, het Geweten, Volk en Kunst te teekenen en te schrijven?[’] - en mijn antwoord is immer ‘neen! - ik zou het nog doen.’ Maar waar die steeds brutaler wordende vervolging meê eindigen moet, weet ik niet. - En Henri, in Gelderland mijn trouwste vriend, wordt mij ontrukt, juist nu Zutphen en Arnhem door een spoorweg over eenige dagen zullen verbonden worden. - - Ik sloeg daar een boek van het Leesgezelschap getiteld Les Lois de la Vie Ga naar margenoot+ par R.W. Emerson open en las toevallig (hoe dikwijls gebeurde mij dit niet in mijn leven dat juist een boek dat mij troosten of inlichten kon, toevallig op den goeden tyd kwam!) terstond de volgende passage ‘Des manières naturelles sont une excellente chose, ainsi que la faculté de s'accommoder de toute chose; mais le haut prix de la vie, Ie suprême de la fortune d'un Ga naar margenoot+homme est d'être né avec le désir de poursuivre quelque dessein qui l'occupe et le rende heureux: qu'il s'agisse de faire des paniers, des armes, des canaux, de statues où des chansons. Je ne doutepas que tefle était l'idée de Socrate lorsqu'il proclamait les artistes les seuls vrais sages, parce qu'ils sont hommes en realité et non pas seulement en apparence.’Ga naar margenoot+ Deze passage zou de Arnhemmer althans niet overnemen. hoe geheel anders denkt men hier over een kunstenaar. - Neen! aan het hoofd staan van een mijnen-onderneming dat is zijn, een nuttig lid van de maatschappij - al maakt men ongelukkigen bij honderden en ruineert men weduwen en weezen! Wat verder in het bovengenoemd boek, lees ik, ‘Franklin disait; ‘le genre humain est très superficiel et très lâche.’Ga naar margenoot+ Waarlyk het sijmpathizeert verwonderlyk met mijne tegenwoordige beschouwingswijze. - De volgende doet mij denken aan den Bull uit mijn Hier-en daar. - ‘Dans le moment actuel l'intérêt du quadrupède semble prévaloir chez elles; et cette force bestiale qui discipline le monde, qui est l'école des héros, la gloire des martyrs, a excité, à toutes les époques, la verve des satyriques et arraché des larmes aux honnêtes gens’Ga naar margenoot+. - Ja duizendmalen zeg ik het mijzelven[:] de menschen, de wereld is niet kwaad, maar oppervlakkig en de leugens en lasteringen van enkele schur- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||||||||||||||
ken worden het meest verspreid door goedhartige jongelui en goedgeloovige lieve meisjes. - | ||||||||||||||||||||||
22 Jan.yVan nacht had ik een vreemden en vreesselyken droom, - te vreemd om hem niet op te schrijven. Ik was het in den droom - mijn ikheid, individualiteit, maar in een ander ligchaam. - Jonger, magerder, vooral van gelaat, zonder knevel. Ik was gekleed alleen in hemd en broek. Ga naar margenoot+Door een buitengewoon breede laan van laag geboomte, werd ik voortgeleid of gedreven. - Ik kan mij niet herinneren dat ik gedroomd heb door wie. - Ik verkeerde echter in diepe gevoelsangst. - er moest iets schrikkelyks met mij gebeuren: ik kwam langs twee meisjes, raakte haar kleederen en zag naar haar op of zij ook medelijden met mij hadden. Maar slechts koude, ja zelfs strenge nieuwsgierigheid stond op haar gelaat geteekend. - Eene, herinner ik mij, dat zeer bleek was en groote zwarte oogen had. - Het gevoel van zielsbenaauwheid beknelde mij het hart al meer en meer. Langzaam ging ik voort, of moest ik voort gaan. Ik kwam om den hoek van den laan. Duizende menschen stonden of zaten daar bij elkaar. Links en regts een veld van koppen langs den weg die voor mij openbleef. Geen bijzonder persoon echter onderscheidde ik behalven een korten, breeden, gedrongen kerel die allerboosaardigst tegen mij grijnsde en het hoofd op den schouder heen en weer slingerende vol van helsche vreugde, grinnikte. Ik zou dien valen saters kop met borstelige haren nog kunnen teekenen. - Steeds bleef ik voortgaan tusschen al die menschen door. - Ik kwam aan een schavot; - laag - slechts drie trappen hoog. - De zielesmart had mij het hoofd doen buigen - nu echter deed de trots het mij opheffen, en zonder de treden te raken sprong ik op het schavot. - Een breed geschouderd man, met rooden ringbaard en haar, met kleine neus en kleine grijze oogen, een breede mond en iets zeer kalms, zelfs zachts op het gelaat, blootshoofds en met ontbloote armen, in 't wit gekleed met een rooden rand om den hals (ik zag dat alles in één oogopslag) kwam terstond naar mij toe. - Ga naar margenoot+Toen hij mij aanraakte verdween de zachte uitdrukking van zijn trekken en vertrok een booze glimlach zijn mond. Ik begreep dat hij mij dien trotschen sprong op zijn schavot betaald zoû zetten. - Mijn hoofd viel op mijn borst. - doodsangst perste mij de keel digt en ik fluisterde: ‘is er dan geen genade te verwachten?’ Het gelaat van den man had echter zijn zachten of kouden uitdrukking weergekregen. - Met ontzetting viel mijn oog op een ijzeren staaf die tegen de omheining van het schavot lag. - en sidderend vroeg ik ‘toch ook niet geradbraakt te worden?’ de man pakte mij aan en zei ‘Kom, kom - Je zult het lekker hebben’. - Mijn mond was droog van koorts, ‘Ja[’] - stamelde ik - ‘ik weet meester, hoe knap...’ Toen werd ik wakker en had eenige sekonden noodig om mij met genoegen in mijn warm bed terug te vinden: - van de vreesselyke droom was niets overgebleven dan de drooge mond. -
Maar - wat is nu zulk een droom? - doet hij niet denken aan een vroeger bestaan. - Die ik, maar in een ander ligchaam - blykbaar in een anderen tyd - in het verleden. De rede komt op tegen het geloof aan voorspellende dromen. - Maar dat de ziel, werkzaam - terwijl het ligchaam in rust is - zich een buitengewoon treffende omstandigheid van een vroeger bestaan | ||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||||||||||||||
in een ander ligchaam herinnert, is psijchologisch niet onverdedigbaar. -
Ik heb dezen wonderlijken droom opgeschreven geheel naar waarheid, zonder er iets bij of af te doen, ja zou zelfs het meeste nog kunnen teekenen - zelfs mijn ander gezicht en mijn ligchaamsgedaante die ik in den droom had. | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+24Is het niet vreemd dat ik reeds van mijn jeugd af ieder jaar eenige nachten droom - en het zijn onbeschrijfelyk gelukkige droomen - dat ik, alleen door een geconcentreerde wilskracht, mij van de aarde verhef en zacht en langzaam over steden, rivieren en heerlyke valleijen en landsdouwen zweef. Dikwijls droom ik dan dat ik mij in het gezelschap van anderen bevind die zich over mijn vliegen verwonderen en dan zeg ik hun: ‘maar ik begrijp niet dat je dat ook niet kunt. - zoo!’ en dan druk ik met ingehouden adem mijn schouders naar boven, en langzaam en met een alleraangenaamst gevoel van ligtheid rijs ik omhoog - om nu en dan wel eens zachtjes neêr te dalen - maar dan is een even met de voet aanraken der aarde, genoeg om mij weder op te doen stijgen. - Soms echter bij het overvliegen van een zeer breeden stroom b.v. moet ik dat gevoel van naar boven drukken, van verheffings-inspanning, krachtiger aanwenden dan gewoonlyk. - Ik herinner mij o.a. gedroomd te hebben dat ik zoo een plein overvloog terwyl het markt was; dat de menschen naar my opzagen en dat ik toen het eene been over het ander lag en met een arm mijn hoofd ondersteunde terwijl ik de andere in de zijde drukte - ten einde mij in een goede houding aan de menigte te vertoonen. - Een andermaal was ik alleen in een kerk; drong mij op naar de hooge boogvensters en zweefde langs de geschilderde glazen om die te bewonderen.
Doet dit telkens terugkeeren van denzelfden droom steeds onder dezelfde omstandigheden, (die ik opzettelyk geheel naar waarheid opschrijf), en die mijn verbeelding nimmer zou verzinnen niet denken aan de mogelykheid van wat ik op de vorige pagina als hypothese noteerde? _____ Ga naar margenoot+24 Jan.y De aanleiding der akelige droom (22 Ja) was natuurlijk de droefheid over den dood van H. Engelberts en de herinnering van de onaangenaamheden der laatste weken. - Want de plagerijen mijner twee R.K. dienstboden hebben eerst nu na de ernstige bedreiging van 21 J.y een einde genomen. - Ook nu ondervind ik weder welk een verwonderlyk zelfs onverklaarbaar esprit-de-corpsGa naar margenoot+ er onder hen heerscht. - Want niet alleen hun gerogchel en gespuw - maar ook dat op straat en tegen mijn huis heeft met den dag van heden plotseling opgehouden - en de R.K. molenaar, oppasser, postbeamte en fabriekwerkers die hier allen uit de buurt, herhaaldelyk op den dag mijn huis passeren en weken lang rogchelden dat het een plezier was te hooren, hebben heden 't (Dingsdag 24) voor het eerst, geen van allen gedaan. - _____ Heden morgen is Henri Engelberts stoffelyk overschot in den grafkelder te Zutphen bijgezet. Om tien uur is de wagen met vier paarden bespannen van Vorden afgereden. - V.d. Eist schrijft mij van morgen dat mijn brave | ||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||||||||
vriend in den laatsten tijd dikwijls gedoeld had op zijne vrees van plotseling te zullen sterven. - Dingsdag voor acht dagen had hij zich voor het eerst onwel gevoeld. Woensdag iets beter. Bleef echter kortademig en zeer gejaagd zoodat hij een bezoek aan den Fürst van BentheimGa naar margenoot+ die zijn 84e verjaardag zou vieren en hem genoodigd had, liet afschrijven. Donderdag minder wel, wenschte hij een consult van D.r Ortstat, daar het laat was, tot Vrijdag werd uitgesteld ‘en juist’ zoo berigt v.d. Elst; ‘zat zijn vrouw bij zijn bed; terwijl hij zich met het gezigt naar den muur had gekeerd, toen hij Ga naar margenoot+zich plotseling angstig omkeerende, zeide “Julie, ik word zoo benaauwd en voel hier iets loopen” wijzende op zijn borst; en deze denkende dat hij doelde op de bloedzuigersGa naar margenoot+, die er echter reeds af waren, zeide “och, dat zal wel niets wezen maak je maar niet ongerust.” Maar op eens verdraaiden zijne oogen en zeggende 'k ster (zeker, ik sterf) viel hij met het hoofd in het kussen en toen onmiddelyk daarop Umbgrove boven kwam vond deze hem reeds overleden.’ Het is vreemd dat ik aan hem denkende, hem altyd voor mij zie staan bij het kasteel van Vorden wijzende naar de overheerlyk schoon ondergaande zon, terwijl hij uitriep. ‘Ver Huell, ik ben dankbaar dat ik daar toch gevoel voor heb!’ | ||||||||||||||||||||||
27.‘Les hautes vertus ne sont pas débonnaires; elles ont leur recompense dans l'illustration qu'elles donnent plus tard. Que de forêts de lauriers nous distribuons, et combien l'humanité réserve de larmes à ceux qui ont su resister avec fermeté aux opinions de leurs contemporains. On peut mésurer le succès d'un maître au nombre de suffrages qu'il réunit autour de son opinion, après vingt ans.’ Ga naar margenoot+ Dit las ik heden in hetzelfde werk van Emerson. Zou het mogelyk zijn dat iets dergelyks ook eenmaal met mijn werk het geval zal zijn? Naar mijn geweten stond ik steeds voor wat mij na overdenking en studie voorkwam waar te zijn. - En hoeveel vijandschap verwekt mij dit niet voor tegenwoordige! Zal ik niet genoodzaakt zijn mijn oppasser en ééne meid uit mijn dienst te ontslaan omdat zij hun sarren, tegen mijn waarschuwing Ga naar margenoot+aan, niet wilden laten. Is geheel de bevolking niet tegen mij opgeruid? - Gelyk ik reeds hierboven schreef werd er den geheelen dag tegen mijn huis gerogcheld en gespogen. Nu klopte mijn oppasser weken achtereen nimmer tegen mijn deur zonder ook het geluid van spuwen te maken - eindelyk begon het mij te hinderen, vooral 's morgens bij het ontwaken, wanneer ik reeds jaren gewoon ben mijn gedachte tot ernst te verheffen, om den dag goed te beginnen - ik zeide het hem - nu begon de R.K. meid meê te doen en opende hem b.v. weken achtereen nimmer de deur zonder in den gang te rogchelen zooals men doet voor 't spuwen. - hij deed het nog altyd viermaal daags, telkens voor hij binnen kwam. - Voor eenige dagen heb ik hem met drift (ik was overprikkeld door dat maanden lang sarren) over aangesproken en hem zijn ondankbaarheid verweten, hem gezegd dat als ik niet de overtuiging had dat hij op bevel van eenige Magt handelde, ik hem de deur zoû hebben doen uitwerpen; dat ik hem verscheiden malen met zachtheid gewaarschuwd had en ik mij niet begrijpen kon hoe hij, dien ik 15 jaar geen hard woord toevoegde, dien ik goed deed en wiens famille ik bevoordeelde zoo dikwijls daar gelegenheid toe was, hoe | ||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||
hij zonder dwang mij zoo slecht behandelen kon. - Echter voegde ik erbij, dat ik vreesde geen bedienden te kunnen houden, die blijkbaar zoozeer onder vreemden invloed staan. _____ 27 Jan.y Heden is Veltinck de pacht komen betalen. - Hij had er ƒ50 voor eenige reparatien afgehouden, waarvan hij mij de rekeningen zoû meêbrengen. Hij wilde dat ik die in het pachtboekje opteekende. Ik zeide hem echter genoeg als eerlyk man te kennen om dat te willen doen. - | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+28Ik wil de volgende passage uit het werk van Emerson hier nog opteekenen om ze nu en dan te herlezen. ‘Le moral donne nécessairement la mesure de la santé. Si vos yeux sont tournés vers l'Eternel, votre intelligence grandira, et vos opinions et vos actes auront une beauté avec laquelle ne rivaliseront ni la science ni les avantages combinés des autres hommes. Le moment où vous perdrez votre foi, et que vous arborez l'étendard du matérialisme sera marqué par un halte de votre intelligence; ce sera comme un solstice, une rétrogradation; ce sera la perte inévitable de toute attraction vers les autres esprits. Le vulgaire s'aperçoit de ce changement en vous, et de cette déchance, tout en vous daubant sur le dos et en vous félicitant de votre bon sens croissant.’ Ga naar margenoot+
Deze woorden frappeerden mij omdat ik aan de Waarheid getrouw wil blijven, uit beginsel. Hoewel ik, hier, in een stad geheel van tegenovergestelde rigting, alleen rust, goedkeuring, zelfs geluk denkbaar acht, door met de wolven meê te huilen. De wolven zullen mij meester worden - althans zoo God mij waardig acht tot hooger ontwikkeling - of liever, zoo ik volgens de wetten der ontwikkeling en veredeling (welke wetten God zelf zijn) een nieuwen staat van zijn moet ingaan Want de hatelykheden houden niet op - en hoeveel schreef en ijverde ik niet voor het Volk! Schrijven durft men niet tegen mij - nu wordt de menigte opgeruid - zelfs twee mijner bedienden, die ik zoo lang vriendelijk behandelde bij een ieder prees, en later gelukkig wilde maken - worden tegen mij opgehitst! - | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+30.De hatelykheden en vijandige démonstratien continueren. C. Kneppelhout raadt mij aan er eens uit te loopen, en te Leiden over te komen. Doch mogelyk wil men juist dat ik de stad verlaat - ik doe het dus niet. | ||||||||||||||||||||||
31.Daar ik wederom een bewijs had dat mijn meiden den oppasser meer naar den oogen zien dan mij en geheel onder zijn invloed zijn, heb ik hem van morgen zijn huur voluit betaald en ƒ10 bovendien gegeven, en hem uit mijn dienst ontslagen. _____ Nagenoeg op den leeftyd dien ik nu bereikt heb had mijn vader ook met afgunst te kampen en trof hem een ramp waarvan de gevolgen zich lieten voelen tot aan zijn dood; hij verloor het schipGa naar margenoot+ waarmede hij uit de Oost- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||
Indien terug zoû keeren, en de overheerlyke verzameling van naturalia en zeldzaamheden met de grootste moeite bijééngegaard - bovendien hield men hem onkundig dat er een krijgsraad belegd was en zond men hem de volkomen goedkeuring van zijn gedrag in Gelderland. - Zijn reisbeschrijving bragt alles aan den dag. Ik ook weet niet waar deze vervolging en opruying meê eindigen zal. Ik zal voortgaan met teekenen alsof zij niet plaats had. - Men benijdt mij mogelyk mijn huis. - en God weet hoe veel gelukkiger ik op een paar lieve kamers met ééne bediende zijn zoû. - Ik heb dit huis nu eenmaal, de collectie van mijn oom FrederikGa naar margenoot+ VH mag ik niet wegdoen - ik heb mijn schilderijen - zoû het nu niet lafhartig wezen voor de bedreigingen van eenige vijanden, dat alles te verlaten en als 't ware de vlugt te nemen?! | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Donderdag.
| ||||||||||||||||||||||
Woensdag 8.Gisteren kwam de Vader van de schrijver Cremer bij mij. Nooit zag ik een Vader zoo dweepen met zijn zoon als hij. Cremer is dan ook een géniaal mensch. De oude-heer vertelde mij dat men hem eens hardop had hooren bidden voor den roem van zijn zoon. - Ik dacht wel dat de ongewone visite weder in verband zoû staan zich het een of ander den novellist betreffende. Het was zoo. - De Boer en Edelman Ga naar margenoot+ in Amsterdam op het groot tooneel gegeven was onjuist en slecht in het HandelsbladGa naar margenoot+ gerecenseerd. - De oude Heer zou zorgen dat ik het stuk ter inzage kreeg (dat niet gedrukt is) indien ik er een kritiek van wilde schrijven. - Ik dorst dit echter niet op mij te nemen 1o. omdat Cremer als schrijver ver boven mij staat 2o. omdat ik het stuk niet zag opvoeren. - De oude heer ging ontevreden weg. _____ - Sedert mijn oppasser weg is keerde de rust in mijn klein huishouden terug. - | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Maandag 20 Feb.ijDe vorige week is van Outeren met zijn vrouw en zoon drie dagen hier bij zijne moeder geweest, Zaturdag, Zondag en Maandag. - Dagelyks kwam hij bij mij: het deed mij goed in een vriendenborst wat ik ondervond te kunnen uitstorten: hij keurde mijn handelwijze tegenover de lage bejegening mijner vijanden volkomen goed. - Met zijn zoon maakten wij niette- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||
genstaande de sneeuw een grote wandeling (Maandag) over de Sterrenberg, Menthenberg en de Zijpe.Ga naar margenoot+ - _____ Nog altyd blijft de vijandelijke gezindheid tegen mij bestaan: ook mijn weinige vrienden alhier heeft men tegen mij trachten in te nemen, doch zij kennen mij te goed. - Ik ga naar geen enkele publieke vermakelykheid. Kan ik onder een publiek komen dat mij zoo behandeld? Doch in mijn huis Goddank, heb ik vrede, werk en rust. | ||||||||||||||||||||||
24 Feb.Ik schreef dit te vroeg: gedurende drie dagen zijn mijn meiden zonder eenige aanleiding de plagerijen van mijn weggezonden oppasser ook begonnen te vertoonen. - Gisteren heb ik haar gezegd dat ik zoo het niet terstond ophield haar ook zou wegsturen. - Nu is het van morgen geheel opgehouden. Maar van waar komt die opruying, en waar zal die van het volk, welke steeds blijft bestaan, mede eindigen? _____ Heden zond ik aan de vijftienjarige dochter van Weimar ten Cate, een eenvoudig, verstandig mooi en lief meisje, tot completering mijner werkjes die zij schier alle bezitten, het gedicht HermanGa naar margenoot+ van v. Dam v. Isselt met de vertaling door Clavereau; voorin schreef ik het volgende versje Aan mejuffrouw Louise Weimar ten Cate
Als een bouquet van reine bloemen
Bied ik u deze verzen aan.
Meen niet dat ik er op wil roemen
Omdat zij naast mijn platen staan.
Naar deze ziet men als naar twijgen
Waaruit de nachtegalen slaan,
Doch die men zoo de zangers zwijgen
Onopgemerkt voorbij zal gaan.
Ver Huell
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+6. Maart.Reeds dagen lang heb ik een benaauwd gevoel in de borst. - Eergisteren heb ik toch willen uitgaan - doch het bekwam mij slecht. Heden heb ik moeten bedanken om te gaan dineren bij de famille van Kattendyke. Mij dunkt de vijandige gezindheid van de R.K. wat afneemt. Vroeger heeft men mij toen de Heeren Crans cum suis er in begonnen te teekenen uit de medewerking van het Nederlandsche Magazijn weten te dringen. Nu sprak ik dezer dagen nu en dan in brieven mijner famille van ‘platen van mij in het Ned.sch Mag.’ Eindelyk liet ik eenige nummers komen en zag dat men mijn oude schetsenGa naar margenoot+ reproduceerde. Toen schreef ik denkende dat zij zouden bedanken ‘dat ik zoo zij mijn werk wilden plaatsen, liever wat nieuws geven zoude.’ Met groote erkentelykheid werd mijn aanbieding aangenomen. - Het was dus meer de oude zaak: ieder moet eens op zijn beurt iets aan mij verdienen. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||
God dank ik voor het vele goede mij dit jaar geschonken. Doch, door de menschen werd ik overladen met onverdiende smaad. Van de gelukkige verjaardagen mijner jeugd is er één die mij nog helder in al zijn bijzonderheden voor den geest staat. Toen ik ontwaakte stond er voor mij op mijn bed een vrij lang, plat kistje (ik heb het nog): toen ik het opende was daar van alles in wat ik al lang vurig verlangd had te bezitten: een menigte teekenpotloden. ik zie de lange, met kennis gesneden punten nog, pakken teekenpapier, een verwdoos - een geheel teekenarsenaal - en alles zoo in overdaad - dat ik er over verbaasd was. Een tweede verbazing vervulde mijn gemoed toen ik onder in een groote doos met soldaten nog één gulden vond ook. - Zulk een royaliteit overtrof mijn stoutste verwachtingen. - Ga naar margenoot+Zoo een dure doos met soldaten - en dan nog een gulden op de koop toe! - (ik was nog nooit zulk een som rijk geweest) dit ging mijn begrip haast te boven. Ik zie nog de kleur van zelfvoldoening die het goede gelaat van mijn oom Frits V.H. overtoog toen hij zag hoe opgetogen mij zijn dubbel geschenk maakte. Hoeveel dooden staan daar plotseling voor mijn geest - mijn oom Louis de Vaynes waarvan ik zoo innig hield - mijn lieve Tante Fanny van Overveldt, eene beeldschoone vrouw, een kopje uit een Book of BeautyGa naar margenoot+ - haar even lief als geestig oudste dochtertje om wier overlijden ik dagen geweend heb in Leiden, Christine - mijn woesten vriend Sjoerd Ripperda, compagnon van duizend guitenstreken - haar die ik niet lang gekend had, maar vurig bemind heb - en dan mijn vijf edele akademie-vrienden. De Moraaz Imans, Toon v.d. Garde, Gerrit de Clercq, Fockens-Meijer en de trouwste van allen Henri Engelberts! - Zoo ik een rustig, werkzaam leven hebben mag zal ik God danken indien de dood mij nog jaren spaart - doch anders zoude ik gaarne als Engelberts aan al die oppervlakkigheid, afgunst laster en miskenning ontrukt worden. Doch wat God mij oplegt zal ik, zooveel ik kan, moedig dragen, berustende in zijn volmaakte Goedheid en Wijsheid. - Dezer dagen heeft zich even als zijn voorganger de Directeur van 't postkantoorGa naar margenoot+ door zelfmoord van het leven beroofd. - Konden die menschen zich düs bevrijden van hun zielsverdriet? - Tack op het punt van zich te verdrinkenGa naar margenoot+ gevoelde zoo duidelyk dat hij door de dood zich van zijn Ik niet bevrijden kon, dat voor immer de gedachte aan een zelfmoord hem verliet. _____ Ga naar margenoot+Ik geloof dat wat men het humoristische noemt meestal de geestproducten zijn van iemand, die uit nature vrolyk van aard, door omstandigheden droevig gestemd wordt. - Ik althans ben dan vaak geneigd tot ironische of tragikomische beschouwingen. - Zoo viel mij daareven, tusschen licht en donker mijn kamer op en neer loopende, de volgende parodieGa naar margenoot+ (een genre dat ik overigens afkeur) in. Kent gij het land waar paardenboonenGa naar margenoot+ wassen,
In 't groene kroost de kikkers vrolyk plassen,
Waar hoog de koei, en laag de veenmol graast,
De Noordewind koud langs je kiezen blaast.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||
Kent gij het wel?
Daarheen! daarheen
Wil 'k gaan, maar zonder u - alleen!
_____
Kent gij het huis van baksteen opgetrokken,
Aan kamers rijk, aan kasten en aan hokken.
Een kleine hond kijkt mij bedenklyk aan,
‘Wat heeft men u, mijn armen baas, gedaan?’
Kent gij het wel?
Daarheen! daarheen
Ging 'k graag, maar waarde, liefst alleen!
_____
Kent gij de straat, de Berregstraat geheten?
Het muildier, lui van aard, is op dien weg gebeten.
Daar woont in elk huis een deftig oud'ren-paar,
Van kinderen omringd, gezellig bij elkaar.
Kent gij het wel?
Daarheen! daarheen
Voert ook mijn weg, o Vader, maar alleen!
| ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+10.Nog moet ik het huis houden; onophoudelyk heb ik een gevoel van spanning op de borst - of liever één enkel punt in de maagholte dat prikkelt. De tiende mijner penteekeningen op steen, de scène op de Rhône-bootGa naar margenoot+ heb ik heden aan eenige vrienden gezonden. - Kon ik maar meer teekenen - maar een mijner oogen blijft nog steeds onbruikbaar en het andere is ook zwak - zoodat ik niet lang achtereen kan werken. O mogt ik mijn gezicht weêr terugkrijgen als vroeger - doch laat ik niets wenschen - hoe vaak zag ik niet reeds dat wat ik wenschte mij niet gelukkig zoû gemaakt hebben - dat wat ik beweende juist tot mijn ontwikkeling en welzijn strekte. | ||||||||||||||||||||||
12Daar juist ontving ik la Vie de Jules César,Ga naar margenoot+ van Napoleon III nog vogtig van de drukkerij uit Parijs. De voorrede zal den Keizer meer last geven van démocraten, socialisten, Joden enz: dan het geheele werk. | ||||||||||||||||||||||
Dingsd.g 28 Maart.Hoewel ik nog pijn op de borst gevoel ben ik heden voor het eerst weder uitgegaan. - Doch in dien tyd schijnen mijn vijanden zoo goed gemanoevreerd te hebben dat ik zelfs door de kinderen werd uitgejouwd en een lief klein meisje van een jaar of zes, zelfs een vrij groote steen naar mij wierp. - Ik, die zoveel van kinderen houd. - Van RousseauGa naar margenoot+, ook gehaat om zijn waarheidsliefde, vooral door de UltramontanenGa naar margenoot+, heb ik het nooit willen gelooven. - En nü gebeurt het mij. - Ik dank hen die mij het leven schonken voor al het geluk genoten. Doch een éénigst kind bevindt zich in een abnormalen, onmaatschappelijken toestand. Geen zekeren steun, bij niemand. - De familles Ziepprecht en Kattendyke zijn hier goed en lief voor mij - doch morgen hoeft maar Ga naar margenoot+iemand hun te zeggen dat ik mij zus of zoo over hen heb uitgelaten en zij zullen het wel niet dadelyk gelooven, doch zoo er iets gebeurt dat hen in mijn gedrag hindert, dan als waar zal beschouwd worden. - Hoeveel ken- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||||
nissen heb [ik] zóo niet reeds van vriendelyk, norsch jegens mij zien worden. - Zooals de H.r Ziepprecht het mede gelooft, houd ik mij er meer en meer van overtuigd dat de oorzaak van de opruijing tegen mij ook daarin grootelyk moet gezocht worden dat de H.r Anemaet [die] thans van Haarlem naar NijmegenGa naar margenoot+ is verhuisd, dus meermalen in de gelegenheid is zijn oude kennissen van hier te spreken, mijn famille aldaar spreekt, waarmede ik gebrouilleerd ben, en dus en corpsGa naar margenoot+ mij zwart maken naar hartelust. Hij heeft nog altoos zijn huis alhier - en denkelyk heeft men mij daarom van hier zien te krijgen om hem in staat te stellen in Arnhem terug te keeren. Indien deze schandelyke bejegeningen niet ophouden, zal ik aan de famille Bouricius en Aberson, aan Lelyveld, Beaujon, Kneppelhout aan allen verzoeken aan hun plan om bij mij te komen logeren geen gevolg te geven. - Ik kan die schande tot mijn dood dragen doch mag mijn logé's er niet aan bloot stellen die te deelen. Dat is dus de belooning voor een lang leven eerst van opoffering aan mijn ouders alhier, (want om hen ben ik nimmer zelfs, zoolang wij hier wonen nä 12 uur 's nachts te huis gekomen) later van de moeyelykste inspanning des geestes om alle kwaad, drift, dierlykheid, lust tot vergelding, toegeven aan weelde en gemak en luiheid te overwinnen. - En toch geloof ik niet dat het mij ligt ter neêr zal drukken - want de Volmaakte Geest van Liefde en Regtvaardigheid voert elk zijner schepselen op Ga naar margenoot+tot hooger ontwikkeling en zelfs als ik hier bezwijk - weet ik dat het slechts schijnbaar mijn ongeluk zal zijn. - | ||||||||||||||||||||||
Maandag 5 April.Aan geen enkelden boom, kastanje noch vlier is één enkeld blaadje te zien. Gisteren echter zag ik in een zonnig plekje een Aurélia-vlinder vliegen. _____ Eergisteren kreeg ik een brief van J. van Outeren (zijn moeder woont hier) die mij veel licht in de behandeling door mij ondervonden van sommige personen en in de hatelykheden waaraan ik bloot stond. Hij schrijft ‘ik meen eenige aanleiding te hebben gevonden waarom men u lastig viel en juist van de zijde van Mej.w A. - Zoo ik hoor zoû zij dolgaarne weder in Arnhem terugkeeren en zoo zulks maar eenigzins doenlyk is zal het ook wel gebeuren. Nu is het zeer natuurlyk dat er een en ander moet beproefd worden om u voor goed uit den weg te krijgen en vooral uit de buurt. - ... men zeide mij dat het haar nergens beviel en zij zeker spoedig naar Arnhem zoû wederkeeren.’ Dit gevoegd bij eenige oude rancunes en afgunst maakt mij alles duidelyk.
4 April overleed de landschapschilder F.H. Hendriks. Een man niet alleen van talent, maar zelfs een géniaal schilder. Wat is het stukje schoon dat ik van hem bezit, hoe tooverachtig zijn de millioenen gulden toontjes die de opkomende zon over de heide werpt dooreengepenseeld! Er komt licht uit dat kleine doek! De arme man stierf aan de ziekte die men in Frankryk ‘maladie d'Atelier’ noemt. - Hij gaf les vroeger in Doesborgh, gaf uit liefde voor zijn kunst er alles aan, zette zich te Amsterdam als schilder neêr, ontwikkelde zich allergunstigst, kwam om omringd te wezen van een schoone natuur te Oosterbeek wonen, zijn gezin werd grooter, de behoef- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||
ten groeiden dagelyks aan, hij moest de betrekking van onderwijzer aan de Ga naar margenoot+stadsteekenschool aannemen, door zorgen enz: verminderde zijn talent; hij werkte niet meer; zat altyd peinzende in zijn ziekenstoel - doch zeer Godsdienstig, zelfs streng orthodoxGa naar margenoot+, heeft niemand ooit een klagt van zijn lippen vernomen. - Voor eenigen tijd zond ik hem geheel anoniem ƒ100.- en nü wilde ik juist bij hem zijn gegaan om hem eene propositie te doen. Hij laat een weduwe en 8 meisjes na. Haar zal ik trachten te helpen. Aan den schilder Kuyk heb ik verzocht mij een schets van zijn hoofd, dat schoon was, na den dood te gaan teekenen. Heden krijg ik het. | ||||||||||||||||||||||
Zaturdag
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||
overledene) de landschapschilder de Swart, Bolt, de boekhandelaar Breijer, Weerts (directeur van de Teekenschool) naar ik meen een Députatie van Arti et Amicitiae (niet van Arti maar van een Arnhemsch Genootschap)Ga naar margenoot+ enz. - Met Stracké volgde ik de baar. Het was alsof de natuur haar vriendelykste afscheidsgroet wilde schenken aan den meester die haar schoon met zooveel liefde in zijn hart had opgevangen, in zijn ziel herschiep en het met zooveel talent aanschouwelyk wist te maken. D.o Zegers van Oosterbeek sprak met een krachtige stem een dichterlyke lijk en lofrede uit, daarin hulde doende ën aan het génie ën aan den waren christelyken zin van den ontslapene. _____ Ga naar margenoot+Het was de eerste warme, lentemorgen. - hoewel geen blaadje zich nog ontrold heeft vloog er een enkele vlinder over het kerkhof. Tegen de glooijing stond de spreker, hooger dan wij allen die ons om de baar en het open graf geschaard hadden. De leeuwrikken stegen zingende ten hemel; om ons heen schitterde alles onder den helderen zonneschijn,; de kerktoren en het verschiet lagen nog gehuld in den lichtblaauwen morgennevel. | ||||||||||||||||||||||
12In de Arnhemmer Courant van gisteren heb ik een artikelGa naar margenoot+ ingezonden van de begrafenisplegtigheid van F.H. Hendriks. - Ik eindigde met te zeggen dat zoo ik een gedenkteeken op zijn graf zoû wenschen ik er een bijbel op wilde doen uitkomen nevens een schilderspalet en daaronder de woorden God en Natuur. - Naar aanleiding van dit stukje kwam D.o Zegers mij heden morgen (belet gevraagd hebbende) spreken en gaf ik hem een schetsje waarop ik een groote ruwe heidesteen (erratiek blok) geteekend had, waarop van marmer (wit) de bijbel en de palet uitgehouwen waren en die begroeid was met wilde roos en klimop. Ziedaar natuur en kunst zelfs in het monument vereenigd. - Hij zeide mij dat er juist zoo'n steen bij hem buiten op Oosterbeek lag. Hij was zeer ingenomen met de idée; wilde mij in een soort Commissie hebben; doch ik gaf hem de redenen op waarom ik dit minder wenschelyk in het belang der zaak zelve achtte omdat men veel menschen tegen mij heeft weten in te nemen. - Ik beloofde echter de onderneming krachtig te zullen ondersteunen. - Later kwam de H.r Bilders uit Amst.m bij mij met een dergelyk verzoek om als Commissie tot verzameling van gelden voor de nagelaten 8 dochters en weduwe te fungeren. - Ga naar margenoot+Ik zeide die heeren echter tevens dat ik reeds veel voor die weduwe gedaan had want gisteren was ik met Hendriks den portret-schilder naar het Atelier van den overledene gegaan om eenige schetsen te zien, vond daar een groot landschap, het laatste geschilderde van den meester en eenige onafgemaakte Compositien. Ik vroeg wat het landschap kostte? 7 à 800 gulden. Ik verzocht hem terstond aan de weduwe te willen zeggen dat ik er ƒ1200 voor geven wilde. - Voor twee teekeningen gaf ik het dubbelde der gevraagde som ƒ100.- Van morgen kreeg ik de stoute, géniale, grootsche melancholische schilderij t'huis. - En van avond heb ik 't geld opgenomen en de Weduwe betaald. Welk een kracht heeft de leer van Jésus! Hendriks hoewel miskend in deze bui van matérialisme, heeft geen klagt geslaakt en stervende nog aan zijn | ||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||
vrouw gezegd ‘Kind, wees gerust - God zal u en mijn kinderen niet verlaten!’ De weduwe was ook diep bedroefd doch nog vervuld van die herinnering aan haar man wiens deugden zij niet genoeg wist te prijzen. - Hendriks heeft zich in zijn leven ook alles getroost, zelfs het meestertje spelen dat den man, van zijn talent bewust, zozeer stuitte om zijn talryk gezin te onderhouden - en zijn edele fierheid, afkeer van alle laagheid, was oorzaak dat men niet wist hoe hem hulp te zijn en dat men hier in de stad hem miskende. D.o Zegers schijnt mij toe een flink, actief braaf mensch te zijn, ingenomen met zijn betrekking en er van bewust die goed te vervullen. Hij is een schoon, rijzig man; begaafd met een krachtig spreekorgaan dat bij het graf van Hendriks ver en helder over de velden klonk. Ga naar margenoot+Bilders gaf mij het voorkomen van iemand geheel ter neer geslagen door harteleed. - het gebogene der houding, de roodgeweende oogen, de droeve trek om de mond. - den 8.n Maart stierf te Amsterdam zijn veelbelovende zoonGa naar margenoot+, een zeer schoon jongmensch, de lieveling van allen die hem kenden, en goed schilder, en bijna een geleerde. Eerst was hij geheel de moderne rigting toegedaan, ja zelfs Voltairiaan maar een paar maanden voor zijn dood een ijverig en ernstig lezer van den bijbel geworden en gestorven met dit boek aan zijn lippen. - Ik wist dit niet - maar een phrase in mijn Courant artikel over de troostrijke kracht van de leer van Jésus had bij den H.r Bilders het verlangen opgewekt om mij te leeren kennen. Diep roerde het mij den man weenende te hooren verhalen hoe zijn innig geliefde zoon wegkwijnde, hoe kort te voren zijne echtgenote hem ontvallen was - hoe hij nü er niet zonder ijzen aan kon denken dat ook zijn dochter, gehuwd met de landschapschilder de Haas (en beroemd kunstenaar) de kiem der zelfde doodelyke kwaal in haar boezem draagt. En dan zijn er menschen die al hun vermogen aanwenden om bij anderen hun liefde voor de leer van Jésus, zelfs hun vertrouwen op God te ondermijnen! | ||||||||||||||||||||||
15Donderdag was ik bij den H.r Ziepprecht en kon den ritmeester Karis mijn schilderijen laten zien toen ik nog even ten genoegen van mijn hondje uitliep, mijn voet, naar hem omziende, zwaar bezeerde, zoodat ik naauwlijks t'huis kon komen, en nu nog er moeyelyk op gaan kan. Het is echter veel beter. Voor eenige dagen kreeg ik van mijn vriend J. van der Elst een uitmuntend schoone penteekening van A. Dürer cadeau. | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+21.De zaak van het gedenkteeken op Hendriks zijn graf is reeds grootelyks geregeld. - Bij het spoor aan de kant van de St.-Janstraat ligt een groot stuk graniet. - Dit heb ik aan D.o Zégers als het meest geschikte voor ons doel aangewezen. - De stad heeft het reeds toegestaan. Op het kerkhof waren twee graven geschikt en ik koos het meest hoog gelegen. - Er lag reeds het lyk van een vreemdeling, hier in 't hospitaal gestorven, boven hem. - Nu zal Hendriks, toch grootelyks door mijn toedoen, een eigen graf bekomen, een zerk en een eenvoudige grafsteen, dat zijn weduwe en kinderen met bloemen kunnen vercieren. - | ||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||
Reeds Vrijdag 12 heb ik het onuitsprekelyk geluk van 's avonds aan de weduwe ƒ1300, die ik gedeeltelyk bij Ranzow moest opnemen, ter hand te stellen. - Opzettelyk gaf ik het haar, omdat er mogelijk schulden zijn. - Gisteren avond kwam de H.r Breijer bij mij om mij namens eene Commissie, aan wier hoofd de H.r Heldering zich zal plaatsen, aan te bieden daaraan deel te nemen tot opzameling van gelden voor de weduwe en kinderen. Dezelfde reden die het mij onmogelyk maakte in een Commissie te fungeren voor het gedenkteeken noopte mij ook nu te bedanken. - Echter zal ik zooveel in mijn vermogen is mij beijveren om gelden te verzamelen. - Cremer zal zijn biografie schrijven. - Dingsdag na Paschen bezocht ik D.o Zegers te Oosterbeek - hoorde niets dan klagten over inhaligheden. Kneppelhout, de milionnair, gaf b.v. nooit of hij moest zeker wezen groote percenten te zullen trekken, voor het kerkgebouw 4 à 5% voor het schoollokaal 2 à 3%Ga naar margenoot+. Nu was hij bij Kneppelhout geweest, die een bewonderaar was van Hendriks en Mevrouw ging met hem zelfs naar de natuur teekenen. - Na een pathétique rede van Zegers gaf J.K. - ƒ12! -
Ga naar margenoot+De H.r Vriese, ook meer dan milionnair, zeide ƒ25 toe. Stracké, de arme Stracké, wil voor niets de bijbel en palet bewerken, mits hem het wit marmer, dat hij op ƒ60 schat, betaald worde. - Zal ik dit ook nog voor mijn rekening nemen? - Mijn hart zegt ja - mijn rede, neen. - Nu reeds zegt men - ‘is hij gek zooveel weg te geven? - hij kent geen geld - 't is heel mooi, maar vrij mal’ - enz: - Doch ik nam mij voor naar mijn geweten in alles te handelen en getrouw te blijven aan de spreuk van alle Ver Huell's ‘Fais ce que tu dois - en advienne que pourra!’ - Er is in het goede maar één weg - dat is de goede. Van avond moest ik op ons LeesgezelschapGa naar margenoot+ wezen voor de verkoop van boeken - ik verwachtte hatelykheden maar toch weer niet zóó laf en onwaardig. Zooals ik hierboven schreef is een der would be plagerijen om onophoudelyk ‘heel aardig’ tegen mij te zeggen. Nu zijn in dit L. gezelschap al de notabelste heeren der stad - o.a. de Procureur-GénéraalGa naar margenoot+ (een man die aan de tafeldans gelooft en mij zeer kwalyk neemt daar caricaturen op te hebben gemaakt) mijn OomGa naar margenoot+ waarmede ik gebrouilleerd ben, en anderen. - Ik had reeds eenige schopschoten gekregen doch de lagchers op mijn zij weten te brengen: spoedig zelfs de vijandelyke batterij tot zwijgen gebragt - daar komt een voor dien avond gehuurde knecht binnen om thée te présenteren en zegt op een verlegen toon; men kon zien dat de goede man er voor betaald was ‘Meneer Heel aardig!’ mij het blad aanbiedende. Geen mensch lachte alleen de Procureur-Généraal. - Ik teeken dit op, opdat ik nimmer vergete tot welke ignobele middelen de wraakzucht van laaghartige vijanden, haar toevlugt neemt. Ga naar margenoot+De H.r Buddingh bedankte voor zijn Directeurschap dat hij 20 jaren had waargenomen. Niemand nam het woord op om hem in een kleine speech te bedanken voor die lange vrijwillige zorg en last! - Nu had de H.r Staats-Evers zich als Directeur aangeboden. Terstond zeide de H.r Nahuys, ‘is de Hr. S.E. daar wel toe geschikt?.’ - Toen waren er verscheiden heeren, die riepen ‘de H.r Ver Huell, als litterator en ambteloos man zoû dit zeer naar aller verlangen kunnen dirigeren.’ De H.r Pringle kwam ook op dat ambteloos en op zijn bezigheden terug. Ik zeide hem ‘Mijnheer, u werkt voor | ||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||
geld - ik voor niet. U krijgt geld - ik geef geld! -’ Hadde ik het aangenomen - de gevolgen zijn gemakkelyk te voorzien. -
Mijn geheele leven door heb ik het steeds zorgvuldig vermeden persooneel te zijn - nimmer schreef ik één letter Anoniem - alleen het kwaad meende ik te moeten bestrijden - en nu zie ik dat juist de kwaden de sterksten en talrijksten zijn. - althans zeker de magtigsten - en de menigte der oppervlakkigen, maar goeden, jonge meisjes, jongelui, zijn juist hun gehoorzaamste en ijverigste werktuigen. - Juist deze zijn het die de leugens en lasteringen, door eenige fielten verzonnen, verspreiden - in alle onschuld. - Winstbejag, heb ik nooit beoogd - alleen het goede beminnelyk, het kwade bespottelyk of verachtelyk te maken. Dit laatste Cahier Hier en daar had ik nooit uitgegeven zoo Thieme er niet op aan had gedrongen en zoo het praatje niet algemeen verspreid was dat ik niet meer produceren kon, en ellendelingen hieraan geloovende, mij met anonieme of indirecte hatelykheden begonnen te vervolgen. - In de Hier en daar drongen zich voor het eerst enige gelykenissen aan mijn pen op. - en die waren duizendmaal verdiendGa naar margenoot+! - | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Zaturdag 22 April.- Van morgen kwam Stracké mij zeggen dat er een rekwest van de Weduwe aan den burgemeester noodig was tot plaatsing van een gedenkteeken bij het graf van haar echtgenoot. - benevens een schets van het monument zelve. - Ik verzocht hem dit aan de Weduwe te gaan melden en haar te verzoeken het rekwest op te stellen en haar daarin behulpzaam te zijn - dan zoû ik de schets van het moment voor haar teekenen. - Met die schets ging ik om één uur naar haar toe. - Zij had niet geschreven. - Zij wist niet hoe zij dit op moest stellen. ‘En Stracké’? Wist het ook niet. - Ik dicteerde het haar. - En nu begon de goede vrouw te schreyen en zeide ‘mijnheer, aan u heb ik het te danken dat mijn geliefde echtgenoot een eigen graf zal hebben, waarin ik eenmaal naast hem zal mogen rusten.’ Zulk een oogenblik doet veel ondankbaarheid en laster vergeten. Ik bragt daarop voor haar het rekwest met het concept van 't gedenkteeken naar het Stadhuis. - Stracké wil voor niets den bijbel en 't palet uithouwen - doch heeft slechts een stuk marmer van ƒ60.- Ik heb hem gezegd dat hij dit maar nemen moest, en zal het des noods zelf betalen. Ofschoon ik voor de eer van Hendriks liever zag dat het door eenigen werd opgerigt. J. Kneppelhout gaf 12. C. Kneppelhout van Sterkenburg zond mij van morgen ƒ10. De H.r Ziepprecht belooft 5,- De H.r Vriese ƒ25,- de H.r v. Kattendyke heeft ook iets beloofd. - Het graf en de zerk zijn dus al betaald. - _____ De winter was zoo streng en aanhoudend als ik er nog geen beleefde - en 14 dagen geleden lag er dagelyks nog sneeuw - en nu, plotseling krijgen wij dag aan dag een hitte van 70 en 80 graden, 's nachts in de 60Ga naar margenoot+. - Als daar nog maar geen koû op volgt. - _____ Ga naar margenoot+Zat.g 22. Van morgen vroeg ik tevens aan Stracké mij te willen opgeven wat het beeldje met voetstuk in mijn tuin kosten zal. Hij zeide ƒ250.- Ik | ||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||
zeide dat wij het dan voor bepaald moesten houden op ƒ275.- alles en alles. - _____ 24 Van morgen kreeg ik van mijn vriend J. van Outeren een toezegging van ƒ20 voor het gedenkteeken van Hendriks. - De steen kan echter niet dan in 't laatste van de week verplaatst worden. 25 Van Ketjen een goeden edelen brief waarin hij betuigt zelfs bereid te zijn eene der meisjes ergens te plaatsen voor zijn kosten. Hij zendt mij tevens ƒ12,375 voor 't gedenkt. - Van avond ben ik met Stracké de steen gaan zien. - Hij vond die uitnemend schoon, zoowel wat vorm als wat kleur betreft. Van morgen kwam D.o Zegers mij bezoeken: hij heeft nog altijd niet meer dan ƒ12.- - Dezer dagen zeide de H.r Ziepprecht mij ‘je wordt meer benijd - dan dat men vijandig jegens je is’ - Dit kan waar zijn. - Echter voorzie ik, en bemerk ik nu reeds een vermeerdering van vijandige gezindheid - want de H.r Anemaet zal hier komen logeren; denkelyk om het terrein en de opinie eens op te nemen. _____ Gisteren wilde ik aan mijn vriend Henri van Lelyveld de hem ontbrekende deeltjes mijner werken zenden en vroeg aan Thieme om het Geweten en de 25 Platen (uit den Spectator). Bij de uitgave hadden wij bepaald dat hij alleen 300 goede drukken op groot papier verkoopen zoû in cahier. Nu hoor ik dat er in Rotterdam en overal Cahiers van de slechte, kleine drukken (Spectator formaat) te koop liggen. - Zoodra het eenige winst geldt, worden door die menschen beloftes noch afspraken geëerd. - De kleine moesten verscheurd worden. | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+1 Mei:Allerlei moeyelykheden en uitstel met het plaatsen van den steen op het graf van Hendriks. Van welke zijde het komt weet ik niet. Eerst zou de steen gehaald worden, dingsdag l.l., toen in het laatst van de week, toen van morgen, nu kwam daar straks Stracké mij zeggen dat het morgen stellig geschieden zal. _____ Kreeg een brief van Henri van Lelyveld die mij schrijft dat het hem niets kan schelen wat de Arnhemmers doen of denken. Ik schreef hem na.k dat het niet aangenaam voor hem kan wezen bij mij te logeeren, nu de geest zoo vijandig jegens mij is. | ||||||||||||||||||||||
8 Maandag.De vorige week is de steen geplaatst. Een andere heb ik naar Belle-vue doen voeren. Mevrouw Hendriks is Mevrouw Fröhnhaüser gaan bedanken op mijn aanraden. Met Stracké ben ik het graf eens weder wezen opnemen. De steen besloeg nagenoeg de geheele breedte. Weinig plaats dus voor de bloemen die ik er omheen wil doen groeyen. - Ik heb daarom terstond het graf ernaast (à ƒ20) ook aangekocht, zoodat het rotsblok met de witmarmeren bijbel en het palet nu volgens mijn plan zich meer schilderachtig zullen vertoonen. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||
Fragment van p. 263 waarop het ontwerp van het graf
van Frederik Hendrik Hendriks.
Nu heeft de weduwe ook de zekerheid van eenmaal naast haar man te zullen rusten, en wordt niet door een volgende begrafenis dit gedenkteeken van Hendriks met beschadiging of verplaatsing bedreigd. | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+9 Mei.Van morgen ben ik bij Stracké het model gaan zien van den bijbel enz. - Hij heeft mijn raad opgevolgd en een kleine draperie om de penseelen gewikkeld. _____ Nu juist, na alles wat ik voor de familie Hendriks deed, schijnt de nijd opgewakkerd te zijn - het spuwen langs mijn huis is weder met edele woede in werking. - Ik schreef de logé's die ik verwachtte af - mij kunnen die opgeruide menschen, en de weinige fielten die ze opzetten, niet beleedigen, maar vrienden of familie wil ik daar niet aan blootstellen. | ||||||||||||||||||||||
10 MeiGisteren avond het huis van den H.r Stok passerende (de zwager van den H.r Bos den radicalen Oost-Injeman met wien ik het in de Arnhemmer Courant aan de stok hadGa naar margenoot+) ging er van onder de warande een schaterend gejouw tegen mij op. Ik bleef staan om eens goed optenemen wie daar waren. Toen zij zagen dat ik staan bleef, zwegen allen. - Al mijn tafeldansende en radicale vrienden waren daar bijéén. Bos, Stok, en de procureur-gén.l | ||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||||||
Pringle. - Wat ik in het algemeen bestreed, trekken die menschen zich persoonlyk aan. - Zouden de anonieme brieven die ik kreeg van hen zijn? Ziedaar het gevaarlyke van het zoo valsch en lafhartig anoniem geschrijf. - Ieder onbekende, dien men ontmoet, kan de schrijver wezen. - Ik heb voor het goede en ware alleen en met open vizier gestreden - en zal er ook alleen, met het oog op God, de gevolgen van dragen. _____ Ga naar margenoot+Heden ontving ik de circulaire tot bijdrage voor het fonds der familie Hendriks. - Ik was toch van plan een som van ƒ2000 voor hen aftezonderen en zal dus voor ƒ500 teekenen. - met de schilderij het graf enz: maakt dit iets meer dan 2000. _____ De rogchel-woede neemt weêr toe. - De R.K. keukenmeid die het toen ik mijn oppasser nog had, mij zoo moeyelyk maakte, doch na zijn vertrek langen tyd goed oppaste, begint ook weder te kugchen en rogchelen, waarop dan de voorbijgangers als echo's antwoorden. In huis althans moet ik rust hebben, en zal gedwongen zijn haar ook te laten gaan. - | ||||||||||||||||||||||
13.Ik heb mijn meid gezegd dat zij haar plan om te trouwen met November kan doorzetten. Dat zij dan vertrekke. Die menschen schijnen het allen onder elkaar eens te zijn - nu begint de andere in sijsthematisch gesar. - Zijn zij omgekocht? is het een band onder de dienstboden? Willen zij weggezonden zijn? Dit laatste kan ik niet gelooven. - Want de keukenmeid zie ik meermalen weenen - nu zij weg moet. - En die menschen behandel ik zoo goed als ik maar kan - gelyk zij zelven het bekennen. Indien daar vijanden achter schuilen - zijn het bazen in het vak en fielten van fijne kwaliteit. Hun redenering is natuurlyk deze: ‘hij komt niet in de wereld - daar kunnen wij hem dus niet krijgen - wij moeten het hem dan in huis zuur maken.’ Ga naar margenoot+Indien ik niet wist, niet de overtuiging had, dat God wil wat ik doe en wat men mij aandoet. Alles wordt door Hem volmaakt goed en wijs, niet, bestuurd - maar, alles als wet. - _____ Geen mensch zal een klagt van mij hooren - maar ik voel dat mijn gestel er onder lydt. - Afgunst, nijd miskenning buiten - Ik trek mij terug in mijn huis, in werkzaamheid - maar overal gesar. - Dorst, kon ik maar alleen leven - wat brood, en wijn en water. - zoo God gaf dat daarbij mijn oog genas - en ik werken, lezen, teekenen, schilderen, musiceren kon, van den vroegen morgen tot den laten nacht, wat zoû' ik gelukkig zijn. - Maar neen: morgen weer - opgeruide menschen, den ganschen dag, om mijn heen! Op dit oogenblik is het bij middernacht - vertrouwelyk slaapt mijn sijsje voor mij het kopje, onder den vleugel - en, het zal niet van houding veranderen, al verplaats ik het zoometéén - voor ik naar mijn slaapkamer ga - Boven wacht mij mijn trouw hondje. - en mogelyk, na den pijnlijken dag, een vaste slaap. Want meestal slaap ik in eens door tot den morgen. Goddank! - Dikwijls, helaas! word ik dan wakker met een zucht. - En | ||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||
toch zal ik getrouw blijven aan mijn spreuk ‘fais ce que tu dois - en advienne que pourra’ tot mijn schepper anders over mij beschikt. | ||||||||||||||||||||||
17 MeiGisteren kwam ik in een donkeren doorloop waar de vuilnisbak staat, en vond daar mijn keukenmeid badende in tranen. Ik ben misschien te goed geweest en had wezenlyk medelijden met haar - en schreef aan Ga naar margenoot+den Notaris Ketjen, of hij de meid, die ik reeds gehuurd had en die uitmuntend voor mij geschikt scheen, nog zou kunnen afzeggen. Zij was 40 jaar oud, zeer huisselyk, beproefd eerlyk en had altyd gediend bij Dominé's. - En de réligie ën dat zij wat jong is (30) zijn twee zaken die ik in haar die ik nu heb, doch overigens volmaakt goed dient, wel anders wenschte. Zij is voorbeeldeloos werkzaam en vlug. - _____ Daar straks (voor eenige dagen gaf ik nog ƒ500 aan Breijer voor de fa.le Hendriks) kreeg ik met een photographisch portretje van den schilder den volgenden brief van de weduwe
Arnhem 17 Mei 1865.
Hoog Welgeboren Heer Mag ik U.e dit portretje, van mijnen dierbaren onvergetelyken echtgenoot, aanbieden, als een bewijs van mijn innige dankzegging voor al de bewijzen uwer liefde en deelneming mij bewezen. Tranen van waar gevoel heb ik geschreid, bij het hooren van zooveel weldaden mij bewezen. De Heere vergelde het u. Met de meeste hoogachting heb ik de eer mij te noemen Uw dw. dienaresse wed.e H.W. Hendriks de Gaaij Fortman. _____ Ik antwoordde hierop Mevrouw Het was mij een waar geluk in staat te wezen om u en uw kinderen van eenige dienst te mogen zijn. Eén zoo'n brief als de uwe doet mij veel laaghartige vijandschap vergeten. Ik vervulde de genoegelykste der pligten welke op hen rusten die met eenig fortuin gezegend zijn. Het portretje van uw braven echtgenoot zal ik in waarde houden. Mogt ik u, in wat het ook zij, nog van eenig nut kunnen zijn, beschik dan vrij over hem die eer heeft zich met ware Hoogachting te noemen etc: _____ Ga naar margenoot+Ja die brief troost mij over de vijandige gezindheid van allerlei goede lieden, wien ik nooit één veêr in den weg legde, maar die mogelyk door een paar fielten tegen mij zijn opgezet. - | ||||||||||||||||||||||
25 Mei.Het is nu twee jaar geleden dat ik M. Anemaet bedankte. - en het schijnt dat men een laatste algemeene aanval op mij heeft willen maken. Althans allerlei hatelykheden zijn weder opgewarmd. Gisteren avond maakte ik een visite bij den H.r Ziepprecht die zoowel als zijn vrouw altyd zoo lief en hartelyk voor mij [zijn]; zijn schoonzoon v. Harenkarspel, van Hasselt. D.r Vooght het meisje van dezen, de 2 dochters van den H.r Z. en den H.r Bisdom waren daar. Terstond begon de H.r van Harenkarspel de fratsen | ||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||||||
van kugchen, naar zijn mond wijzen enz. en ik hoorde dat hij aan Mevrouw Ziepprecht die er hem over aansprak, zeide, ‘ik geneer me daar niet voor enz:’. - Terwijl de H.r Bisdom verhaalde hoe hij in de ‘cent’ joursGa naar margenoot+ te Parijs was, en den eersten avond dat Napoléon weer in de Komédie kwam hoorde hoe men begon te mompelen en eindelyk te roepen ‘la paix! la paix!’ waarop hij opstond en riep ‘vous l'aurez!’ waarop alles plotseling stil was en het stuk werd afgespeeld. Tusschen deze lange historie in overdacht ik wat ik doen moest. - Ik ken mijzelven; zoo ik gemerkt had dat Harenkarspel of een ander die kwaye-jongensmystificatie's herhaald had, zoû ik mij tot een zekere hoogte hebben kunnen bedwingen, maar mogelijk zoû mij eenig driftig woord zijn ontvallen, dat mij 't tegenover de goeden Ziepprecht, eeuwig berouwd zou hebben. Ik nam dus, toen de H.r Bisdom vertrok, ook afscheid en bleef geen boterham eten als gewoonlyk.
Ga naar margenoot+Van morgen vroeg zond ik Z.E. het volgende briefje.
WelEerwaarde Heer Het boek in quaestie heb ik niet; doch heden nog zal ik den H.r Buddingh vragen of er ook nog een deel bij ZE. of bij een van de Heeren leden van 't Leesgezelschap is. Het speet mij dat ik gisteren niet blijven kon. U meende geloof ik, dat er iets anders was - dat ik mij over het een of ander beleedigd gevoelde. - Neen, ik zie de Heeren die bij U waren te zeer aan voor gentlemen, om er mij niet van overtuigd te houden, dat zij, iets tegen mij hebbende, mij als mannen te woord zouden staan: waartoe zij (en een ieder) mij steeds bereid zullen vinden. Wil den H.r van Harenkarspel en de anderen Heeren dit briefje laten lezen dan weten zij hoe ik over de zaak denk. Geloof mij steeds met opregte vriendschap en ware Hoogachting etc: _____ Mijne Tante Bouricius, die bij mij zoû komen logeren, heb ik ook zoo goed als afgeschreven. | ||||||||||||||||||||||
Zat.g 3 Junij.Eergisteren kwam de H.r Reh met een lijst bij mij voor een optogt bij gelegenheid van de Waterloo-vieringGa naar margenoot+. Zij zouden allen de kostumen van Waterloo vertoonen, een dertig Kozakken enz: - Ik maakte er hem attent op hoe weinig pittoresque die uniformen waren en gaf hem de raad de zaak te varieren door helden uit alle vroegere eeuwen in den optogt te doen figureren. - en in de Courant van heden zie ik dat men mijn raad heeft gevolgd. _____ Ga naar margenoot+- Gisteren passeerde J.v. der EIst uit Zutph. den dag bij mij. - ik verhaalde hem mijn droom van dien nacht. - Even ingeslapen zag ik twee vermagerde handen, met dunne vingers en lange nagels mijn hand omvatten en vriendschappelyk drukken - mijn eerste indruk was een gevoel van afschrik - maar toen riep ik uit ‘o mijn goede Henri Engelberts, ik herken je; jij bent het!’ - en beantwoord krachtig de handdruk van mijn trouwen, overleden vriend. - De ijskoude gewaarwording deed mij ontwaken. - Hetgeen mij in deze droom frappeerde was de bijzonderheid dat de nagels | ||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||||||
der doode handen zoo groot waren. - Een bijzonderheid die waar moet zijn - doch waaraan ik nooit gedacht had. _____ Eergisteren kreeg ik een invitatie van C. Kneppelhout van Sterkenburg om mijn intrek bij hem aan huis te nemen bij gelegenheid van de Leidsche StudentenmaskeradeGa naar margenoot+. - Ik schreef het echter af. - Ik zelf was présidentGa naar margenoot+ van de Maskerade, Het St. Jacobsfeest van Floris V voorstellende, en bragt menigen dag door op de Haagsche bibliotheek om de kostuumen te tekenen. - Tegen mijn gevoelens werd deze optogt uit de 13e eeuw gekozen. - Ik had eenige plannen, uit de 16e (de schoonste aan ryke klederdragten[)] ingeleverd. | ||||||||||||||||||||||
5 JunijDaareven las ik het gebed (gezang) van een ‘Arabier van Mascara, gevangene der Franschen, ‘Louange au Seigneur’Ga naar margenoot+, [‘]maître du monde, juste et bon, et miséricordieux au jour du jugement! o Dieu clément envers vos créatures! faites nous aller dans le droit chemin!’ het trof mij zeer, omdat dit het gebed is dat ik elken morgen doe. | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+30 Junij.Gisteren was alhier het feest van Waterloo gevierd. - Voor de optogt had ik eenige werken over kostuums aan de Commissarissen ter leen gegeven. - Het geheel was tamelyk schilderachtig: vooral bij de afrid van Bovenover naar onderlangs was de wagen waarin priesteressen gezeten waren en die door ossen getrokken werd, uitnemend schoon door de zon, welke zijn stralen schoot door de zware eikenboomen, verlicht. Ongeveer om twee uur werd een standbeeld van Koning Willem II door Wilhelm Hornberger uit Manheim vervaardigd, onthuldGa naar margenoot+. 's Morgens had ik van den Heer Frönhauser (den Kastelein) een invitatie gekregen om er bij tegenwoordig te zijn - doch ik was reeds uit en den geheelen voormiddag in de stad om de optogt te zien. - Deze Hornberger, een beroemd beeldhouwer, protegé van König Ludwich van Beijeren en leerling van Schwanthaler, was reeds eenige dagen te voren bij mij geweest om mijn oordeel te hooren over het standbeeld, waaraan hij op mijn raad nogal veranderde, en het gevest van den sabel en de voeten naar mijn platen en portretten, wijzigde. - Heden presenteerde ik hem aan Gerard Keller (voor anderen doe ik zulke démarches - voor mijzelven nooit) en verzocht dezen een versGa naar margenoot+ te plaatsen dat het standbeeld expliceert. - Het schijnt hier mijn bestemming te wezen altyd zóó voor anderen in den bres te moeten springen. - Gisteren zeide Stracké nog aan Hornberger ‘aan den H.r V.H. heb ik het te danken dat ik hier bekend ben en eenige werken kan vervaardigen.’ En wie doet iets voor mij? - Deze Hornberger is een hoogst réligieus mensch, orthodox als Hendriks was - en van uiterlyk volkomen gelykend op Straké. Zij schijnen tweelingbroeders. | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+5 JunijBijna dagelyks is de H.r Hornberger bij mij geweest behalven Zaturdag en Zondag toen wij beiden het bed moesten houden om een zware koude gevat door de plotselinge overgang der wekenlange broeyende hitte in een windigen, regenachtigen dag (den dag na de optogt) toen ik genoodzaakt ben geweest ter wille van Hornberger den ganschen tyd met doornatte laarzen rond te loopen en te zitten. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||||||
Zaturdag avond kwam hij hoogst verontwaardigd bij mij ‘Zoo hij het beeld meer dan levensgroote maakte zoû hij schâvergoeding ontvangen’ enz: en nu maakte men allerlei difficulteiten; jufvrouw Frönhauser had hem beleedigd, - hij wilde naar een ander Hôtel; dacht te procederen enz: - Ik ried hem dat alles ernstig af, zeide hem dat dat die vrouw colérisch maar goedhartig was; ried hem aan er rustig te blijven en aantezien of het vermoedelyk schoone weder van den volgenden dag en een toevloed van logés op haar stemming niet gunstig zoude werken. - Wat ik vermoedde, geschiedde. - En heden morgen was Hornberger vrij wel in zijn schik. Dit beeld was besteld tijdens de Koningin Moeder nog leefde en vaak op Belle-Vue logeerde; als een hulde aan H.M. was het besteld. Toen de Beeldhouwer reeds aan 't werk was stierf de Vorstin. Het beeld kwam: men dacht er over het aan de stad, die er een goede som voor bood, te cederen. - Toen Frönhauser zag dat het beviel, wilde hij het niet afstaan. - Later kwamen de hierboven vermelde moeyelykheden. - Hörnberger is een edel mensch en een geloovige geheel de bijbelsche leer, als waar aannemende, van de erfzonde, tot het laatste oordeel. Van mor-Ga naar margenoot+gen in de tuin zeide hij ‘bij het laatste oordeel - zal de mensch terug zien op de tegenwoordige oorlogen en verwikkelingen gelyk wij terugblikken op ons kinderlyk kibbelen om een appel of een stuk koek. “neen, ik moet dien appel hebben - neen! Jij hebt een grooter stuk koek!” - Van onze ontwikkeling in morele verbetering zeide hij; er zijn Voorhangen - naarmate wij naar het goede streven wordt er telkens ééne opgetrokken en opent zich voor ons oog een nieuwen horizont.’ - Edel en roerend sprak hij over den Volmaakten mensch (Gods zoon daarom genaamd) die evenwel, als wij, smaad, miskenning, ondank, smarten en een geweldigen dood, leed - om onzen middelaar tot den door zijn oneindige volmaaktheid anders voor ons ongenaakbaren Godheid te wezen. - In het veld wandelende, leerde ik hem eenige bloemen kennen ‘Ja’ zei hij, ‘de meesten loopen maar rond over de aarde, als een ezel - kapot trappende wat ze opvreten kunnen!’ - Meestal was Hornberger zeer ernstig in zijn omgang - soms ook zeer ironisch en komisch. Zoo vertelde hij mij dat er een luciferman was in Keulen, een idioot, maar een schijnidioot, een geslepen guit, die van zijn quasi-gebrek productief partij wist te trekken. Zijn eeuwig stopwoord was een luid, langgerekt ‘Jawaeeeeelll! op alles wat men hem zeîde of deed. - Dit Jawel was een ieder bekend. - Eenige studenten uit Bonn hebben voor de grap onzen idioot, als dandij gekleed en voorzien van een binocle en met een aantal lintjes in het knoopsgat mede naar den schouwburg genomen en vooraan in een loge doen plaatsnemen. - Wanneer de menschen, nieuwsgierig op hem hun toneelkijkers rigtten, zag hij ook deftig uit de hoogte op hen met zijn binocle neer. Zoodra het slottoneel geëin-Ga naar margenoot+digd was en de gordijn viel stond onze man bedaard op, overzag het publiek en riep uit ‘Jawaeeell!’ Hörnberger zeide regt verheugd te zijn van mij hier aangetroffen te hebben om over Kunst en letteren te spreken - op Belle-vue had hij niemand naar zijn smaak gevonden. Er was wel gelogeerd een Kamerheer des Konings. Hij had aan dezen gevraagd of hij in Milaan was geweest. ‘Ja, ik heb daar magnifieke équipages gezien.[’] Op Rozendaal had Hornberger een schoonen zonsondergang bewonderd ‘Es gab da eine schöne Beleuchtung’. - ‘Ah! war Feuerwerk da?!’ zeî de Ka- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||
merheer. - Hij had een evengrooten afkeer van de tegenwoordige matérialistische rigting als ik zelf. - Hij heeft in Egypte, Griekenland en Italië gereisd. - en verlangt met ‘Sehnsucht’ weder naar Rome. - ‘Daar alleen’ zegt hij ‘is, en gevoelt een kunstenaar zich te huis.’ - Echter houd ik dezen edeldenkenden beeldhouwer voor geen groot kunstenaar. Hoe goed ook gedacht is er op de houding van den Willem II veel aan te merken. De muskulatuur is niet onberispelyk, de heup misteekend, de plooyen zijn niet allen gelukkig uitgevoerd, de regter arm gebrekkig. In 't geheel is het figuur niet slank genoeg. Stracké is ook niet de man voor héroïsche scheppingen - in het pieuse en idyllische munt hij uit - maar in anatomie en drapperie is hij Hornberger de baas. - Hij scheen te verlangen dat ik iets over zijn beeld zoû schrijven. Ik zoû dit flatteus hebben willen doen. Dit zoû mijn goeden, kundigen zachtaardigen, doch eerzuchtigen Stracké, stellig gehinderd hebben. Ik deed het daarom niet. - Ik heb hem daarentegen aangeraden iets in de Kunstkronyk of GidsGa naar margenoot+ te doen plaatsen - en hem gerécommandeerd aan Mev.w Bosboom-Toussaint. | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+17 Maandag.Ontving geheel onverwacht van den beeldhouwer Hornberger een zeer schoon door hem in witte steen, uitgehouwen Christuskop met den doornkroon. - Het hoofd ‘en medaillons, haut reliëf’. - Op Belle-vue zagen Kuijck (de schilder) en ik dien kop en wij beiden vonden toen dat zij volkomen geleek op Hornberger zelven. - Toen ik uit wilde gaan om hem op te zoeken en te bedanken zag ik een allervreemdsten wolk vlak boven de stad hangenGa naar margenoot+, in deze vorm en duidde alles aan dat er een vreesselyk onweer zich zamenpakte. - Weldra lichtte de eerste straal - en spoedig barstten er verscheiden onweêrsbuien los, die van alle windstreken kwamen opzetten - de blixem was geen oogenblik van den hemel en onophoudelyk ratelde de donder. - Drie uren heeft dit onweer aangehouden; gelukkig steeds om Arnhem. - géén blixemstraal sloeg er neer in de stad. - Om tien uur hoorde ik niets dan de vallende regen. | ||||||||||||||||||||||
- 18Dingsdag. Vroeg reeds vernam ik dat vier menschen door den blixem getroffen waren aan den dyk naar WestervoortGa naar margenoot+. - Een was ter stond een lyk, één tweeden, wien de genitalia afgeslagen waren, ligt stervende; twee anderen zeer bedenkelyk. Ook zag men twee branden. - Heden vernam ik dat Hornberger vertrokken is. | ||||||||||||||||||||||
22Gisteren Vrijdag avond na de thé wandelende zag ik wederom een pluimvormige wolkGa naar margenoot+ boven Elst hangen: den Heer van Kattendyke dien ik te paard ontmoette, ried ik nog aan een verafleidenden weg niet inteslaan, dien hij wilde oprijden. - Te huis gekomen stond ik op mijn balkon de Ga naar margenoot+werking der wolken te beschouwen, toen plotseling, en met vreesselyke snelheid een inktzwarte boogvormige wolkenbrug, waarvan de uiteinden op Cleve en Wageningen rustten, kwam opzetten voorafgegaan door een bruischenden stormvlaag. Nimmer zag ik imposanter natuurverschijnsel. Van boven was de onmetelyke donderwolk hoekig, van onderen effen en zwart, terwijl bij Cleve het roode bliksemvuur onophoudelyk den horizont | ||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||||||
Alexander Ver Huell, afbeelding van het wandtapijt
uit het atelier van Barend van Orley in het slot Doornenburg.
Illustratie bij zijn artikel Het slot Doornenburg in Geldersche Volksalmanak voor 1865.
Lithografie van C.C.A. Last.
als in vlammen zette. - Een oogenblik later bedekte de donkere wolkenmassa geheel den hemel boven de stad, alleen een vaalblaauwen streep langs geheel den noordelijken en oostelijken gezichtseinder, openlatende. - Daar brak het onweêr los. Slagen dat ramen en deuren ratelden; onophoudelyk bliksemvuur en een akelig geel licht over huizen en boomen. - Het centrum van deze bui woedde echter meer westelyk van de stad naar de | ||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||
kant van Oosterbeek en Wageningen, waarlangs zij ook aftrok. Doch eene tweede, omstreeks elf ure, kwam vlak over Arnhem en brak met zulk een woede los, dat mijne beide dienstboden, azijn moesten nemen, en de ééne het den volgenden dag nog door geheel haar ligchaam gevoelde, de andere in haar rug. Eens was het alsof er een groote klomp vuur uit de lucht neerviel - tegelijk barstte de slag los dat hooren en zien ons verging - Den volgenden dag vernam ikGa naar margenoot+ dat het weêr op verscheiden plaatsen was ingeslagen, onder anderen in het nieuwe Weeshuis, waar het in de zaal waarin de meisjes bijéénzaten langs het bellekoord, door de plafonds, in den grond sloeg, zonder iemand te kwetsen. - Verscheiden menschen zijn echter door schrik en overspanning ongesteld. - De 80 jarige Mevrouw v. Pallandt van Klarenbeek ernstig. | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+13 Augustus.- Vrijdag ben ik met Jan van Outeren en zijn oudste zoontje naar Doornenburg geweest. Ik kocht er weder een bloktinnen bord met het wapen van Amstel en Schenck [?]Ga naar margenoot+. - Het oude Huis was nog bouwvalliger, de schoone (Arazzi!) tapijtenGa naar margenoot+ hingen nog ten prooi van stof en mot, doch waren toch afgeborsteld. - In het Dorp lieten wij een onweder overwaayen en waren tegen 5 ure te huis. 'Smorgens hadden wij te Huissen het Dominikaner-klooster bezocht (van de familie Fabricius gekocht, vroeger eigendom van Rooyaards.) Nu reeds waren er 40 broeders in opgenomen. De pater (en gewezen muzykmeester uit Deventer de H.r Haafkes) die ons rondleidde had een schilderachtige kop met zijn blond, krullend haar, onder het zwarte kapje, gehuld in zijn geheel witte pij. - Hij deed mij denken aan Liszt, doch had grover trekken. - Overal nieuwe kloosters! en overal groeit er de monniken-bevolking in aan! - Van Hornberger (de beeldhouwer) kreeg ik een brief uit Duitschland. Hij begint met deze woorden ‘Wie ein heiterer Lichtstrahl eins trübener Himmel, werden mir immer die mit Ihnen genossen Stunden auf dem ... Wegen meiner Künstlerlaufbahn hervorläuchten.’Ga naar margenoot+ Half heb ik de brief echter nog maar kunnen ontcijferen en niemand vond ik nog die er toe in staat was. - Onderscheiden bezoeken kreeg ik van oude vrienden. Heden (Zondag) voor 8 dagen H. van Lelyveld met zijn broeder en hun echtgenooten, v.d. Elst Vrijdag avond, eergisteren Verweij uit den Haag, van morgen Constant Hanegraaff die voor zijn gezondheid hier is. - Van de famille Ziepprecht kreeg ik brieven uit Spä en Pyrmont - en schreef hun heden aldaar. | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+21 Aug.sVan morgen schreef ik naar aanleiding van een bezoek van van Outeren die in plaats van met mij den dag te Zutphen bij van der Elst te gaan doorbrengen, door wilde gaan naar Deventer, den volgenden brief.
Amice! Van morgen kwam v. Outeren bij mij met uw brief: hij wilde dien dag doorgaan naar Deventer en in 't terugkomen U bezoeken. Ik heb veel te fijne voelhoorns om niet te bespeuren dat hij ook al eenigzins zich laat influenceeren door mijn brave vijanden hier - wier tegenwoordige leugens | ||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||||||
en lasteringen mogelyk juist grond en voedsel vinden in het het rondventen mijner vrienden van vroeger dwaasheden die zij evenzeer begingen als ik. - Ernstig ging ik van morgen mijn gedrag nog na - ik drink niet, ga bij geen vrouwen, reeds sints vijf jaar, en vijftien jaren ben ik (langen tijd om mijn ouders) hier nooit na twaalven t'huis gekomen en kwam hier nimmer in een kastGa naar margenoot+ of bij een meidGa naar margenoot+ in al die jaren. Waar ik goed kan doen, doe ik goed - ook aan de leden van mijn Famille die dit mij niet onmogelyk maken. Ik ijverde steeds voor Volk en Kunst - zoo ik scherp was, was het om het kwade, een paar maal, om een lagen vijand te bestrijden. Ik verlang slechts te leven voor Kunst en Studie. - omdat dit mijn geluk is. - Tot nu toe zag ik even graag naar een mooi paard als naar een mooye vrouw - maar nu ik merk hoeveel gift hieruit gedistilleerd wordt - zal ik dezen Ga naar margenoot+steen van aanstoot ook vermeiden. - Ik begrijp echter dat het gezelschap van iemand over wien zoo gesproken wordt, noch u, noch uw kinderen, noch iemand regt aangenaam kan zijn, en blijf dus liever stil t'huis, althans dit jaar. Geloof mij echter steeds
TT Ver Huell
P.S. De wereld is mij onbegrijpelyk. Tot voor twee jaren was een ieder minzaam en goed voor me. - één afgebroken engagement dat iéder menschenkenner begrijpt dat ik nooit zonder noodzakelykheid zoû doen - doet plotseling een algemeene opruyerij réusseren. Ik laat daar dat toen ik wezenlyk studentachtig leefde als gij en anderen, niemand daar voor een 12 jaren iets op te zeggen had. De Jézuiten triumpheren zooals altyd; hun spreuk is den antagonist te maken ‘perinde ac cadaver.’Ga naar margenoot+ - Gelukkig verlang ik zelf niet anders. | ||||||||||||||||||||||
Dingsdag 22 Aug.sDe droom van heden nacht trof mij te zeer om hem niet op te teekenen. Uren achtereen was ik met mijn overleden vriend Henri Engelberts. Over allerlei zaken spraken wij met elkander, ook over zijn ziekte en dood. (Hij ging te Zutphen veel naar diners, en sommigen meenden daarin de aanleiding van zijn kwaal en sterven te moeten zoeken.) Ook hiervoor spraken wij, en hij zeide me ‘zoo ik anders geleefd had, zoû ik veel langer en veel meer geleden hebben.’ Ook vroeg ik hem, half schertsende ‘Maar ben je wel gestorven?’ hij zag mij ernstig aan, en antwoordde niet, waarop ik zeide ‘Ik geloof dat God het ons, onze innige vriendschap, veroorloofd heeft nog eenmaal te zamen te zijn.’ Wij namen afscheid onder het storten van tranen, hij kuste mij de hand en ik riep uit ‘nu, Adieu mijn beste, goede, edele Henri!’ Kort daarop ontwaakte ik. | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+23 Aug.s's nachts elf uur. - Wat mij heden avond gebeurd is; een bewijs hoever de laaghartige opruying gaat, kan ik zelfs niet hier neêr schrijven. - Maar het trof mij meer en dieper in 't hart dan iets dat mij tot nog toe wedervoer. - | ||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||||||
hart, edel karakter, zijn trouwe vriendschap zijn het waarom ik hem lief heb. - God geve dat ik niet door de een of andere fatale tusschenkomst met hem gebrouilleerd rake! | ||||||||||||||||||||||
- 2 Sept.Ook v. Outeren heeft men getracht tegen mij in te nemen. - doch op zijn oude trouwe vriendschap hebben deze laagen lafhartige insinuaties schipbreuk geleden. - Voor een paar dagen kwam zijn allerliefst zoontje, Willem afscheid van mij nemen. - Ik verwonderde mij over het verstand en de knapheid van dat kind. Hij teekent al vrij goed. Ik schonk hem eenige potlooden. - Hij gaat op de kostschool te SchoonhovenGa naar margenoot+. Van morgen vertrokken v. Outeren, zijn vrouw en drie kinderen. - een der weinigen beproefden en trouw geblevenen. - Ik had hem gewaarschuwd dat ik aan den eersten kruisweg zou staan, op mijn wandeling, om hem een laatste vaarwel toe te roepen. - De spoor passeerde, vijf hoofden voor het raam die die mij met vriendschap begroetten - één oogenblik - en de weg was leeg - slechts een rookwolkje bleef even tusschen de takken hangen - adem van den lokomotief die mijn éénigsten vriend hier, in de tegen mij opgeruide stad, medevoert. - | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Woensdag 6. Sept.rIk zie daar dat in Zwitserland op het Internationaal Congres,Ga naar margenoot+ 3e sectie het volgende door Verhaeghe gezegd werd. ‘Elke groote stad moest een publiek gebouw hebben, uitsluitend aan de Schoone Kunsten gewijd. Het zou elken dag voor iedereen geopend moeten zijn en het centrum onzer hedendaagsche steden moeten wezen. enz:’ (mijn Volk en Kunst.) _____ Gisteren ging ik per spoor van 7,50 's morgens naar Driebergen. - Den vorigen dag had ik aan Kneppelhout mijn komst gemeld. - Ik vond geen rijtuig aan het station; wandelde over Zeijst en Driebergen naar Sterkenburg - Kneppelhout was den vorigen dag naar Leiden gegaan, daar de zitting van den raadGa naar margenoot+ van Donderdag op Dingsdag was verzet. - Langs de wetering wandelde ik nu over Nederlangbroek naar Doorn. Dronk daar koffij. - wandelde tot 3. - dineerde - en stapte naar Maarsbergen. - den ganschen dag was ik bijna op de voet geweest. - Vond te huis een schoone portefeuille van Spa mij medegebragt door de H.r Ziepprecht, die van zijn lange reis geretourneerd is. - | ||||||||||||||||||||||
8.Ik zie daar in de CourantGa naar margenoot+ dat er nog een stoomboot op Frankrijk vaart, naar mijn oudoom den Admiraal Ver Huell genaamd. Zoû het dezelfde boot zijn waarmede ik met Henri van Lelyveld naar Havre voer, om onze tournée door NormandieGa naar margenoot+ te maken. | ||||||||||||||||||||||
17.Vrijdag 15 Sept.r heb ik een der aangename dagen van mijn leven doorgebragt. 's Morgens kwam Kneppelhout van Sterkenburg mij afhalen om met hem een bezoek te gaan brengen in Doesborgh aan zijn oom Nico-Ga naar margenoot+laas de Gijzelaar, dezelfde die zijn uitmuntend prenten Kabinet aan het Land schonk, onder voorwaarde dat Cornet directeur van het Leidsche kab.tGa naar margenoot+ zoude worden. In geen tien jaren had ik den braven, kundigen, goedhartigen, geestigen, edelmoedigen man gezien. - Ik ging niet bij hem | ||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||
omdat men mij had gezegd dat hij meer dan ooit menschenschuw was geworden. Hij was dit steeds, en toch de barmhartigste, liefderijkste philantroop dien ik immer ontmoette. Ferm en moedig zelfs tot ruwheid toe - en voor zijne afgeleefde stervende huishoudster, een oppassende verzorger van vrouwelyke tederheid. Zijn krachtige gelaatstrekken doen mij altyd denken aan de portretten van Michel Angelo. - Steeds zal ik het met dankbaarheid herdenken dat hij, de vriend der eenzaamheid, mij als jong studentGa naar margenoot+ elken Vrijdag bij zich aan huis wilde ontvangen, om Kunst te zien om historie van Kunst te leeren. Hoeveel heb ik te danken aan zijn aangenaam onderrigt, uitgebreide kennis, lange ondervinding en juisten blik! Hoewel grijs geworden, met één rhumatieken arm vond ik hem van geest nog even levendig en opgewekt als toen - en al dadelyk vernam ik een paar anecdoten die tot de historie der Kunst behooren. Wij kwamen te praten over de werken van Schodowiekij, waarmede hij veel op heeft. - In Leiden had hij bij den H.r* dit werk lang in 't oog gehouden: deze eigenaar sterft. - Het precieus exemplaar, vol van bijplaten en proefdrukken enz. ging de H.r de Gijzelaar nog eens op den kijkdag nazien. - Terwijl hij hiermede bezig was kwam een als burgerman gekleed persoon binnen. Terstond herkende de G. in hem den schatrijken kunstverzamelaar van Ga naar margenoot+Stolk van ZoelenGa naar margenoot+, die toen d.G. hem ging begroeten verschrikt uitriep ‘Doe of je me niet kent - als je me naam noemt ben ik verloren!’ Hij ging terstond af op het exemplaar van Schodowieckij; waarop de G. zuchtende uitriep ‘Kom je daarvoor - dan weet ik al dat ik er mijn hart van af moet trekken!’ De H.r v. Stolk zond zijn jager naar de verkooping - die terstond een som bood, geen kennis van de zaak hebbende, ver boven de waarde die d.G. er op gesteld had, 8 à 900 gulden. - De H.r van Stolk vermeerderde het exemplaar nog aanmerkelijk, willende het à tout prix completeren. - Hij stierf en nu kocht de H.r de Gijzelaar het unique exemplaar voor een goede ƒ1000.- Al zijn werken, platen, ëtsen heeft hij reeds aan het Museüm geschonken - maar dit werk behouden - hoewel het ook voor het Leidsche Kabinet bestemd is. - Met aandoening zag ik mijn ouden eerbiedwaardigen vriend uit Leiden terug. - hij woont eenige huizen verder als waar mijn overleden oom Frederik woonde op de paardenmarkt, ook een goedhartig misanthroop even als hij! - De Gijzelaar is als alle gevoelige menschen luimig. - en zoo menschenschuw dat hij soms in Leiden zijn beste vrienden ontweek. - Eens zag ik zijn boezemvriend, de beroemde teekenaar Humbert de Supperville in zijn mantel gedrapeerd de nieuwe wandeling te Leiden komen opstappen - ik was op de Singel - en merkte dat de Gijzelaar zijn vriend juist van de andere zijde te gemoed liep - zoodra de vrienden (en dat waren zij toch inderdaad) elkaar in 't oog kregen, schoot gaauw de één een laan links, de ander er een regts in, en haastten zich dus elkander te ontloopen. - Menschen die, gevoelig van hart, veel leden krijgen deze schuwe eenzelvigheid. Diezelfde man stond in den nacht op om zijn liefst hondje in de sneeuw uit te laten op de Breestraat. Ga naar margenoot+Meer dan twintig jaar zijn er verloopen sedert ik bij hem te Leiden elken Vrijdag Kunst kwam zien. Ik moest toen altyd op eenigen afstand van de | ||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||||||||
tafel blijven daar mij vaak bij het bukken het bloed uit de neus sprong - want ik had zeer dikwijls neusbloedingen. - Zijne goede huishoudster tracteerde ons dan op rijst en brij - waarvan de H.r de Gijzelaar dikwijls te veel gebruikte en zich boos maakte dit gedaan te hebben - Lagchende herinnerden wij elkaar aan dat eenvoudige genoegelijk samenzijn van den bejaarden man die de wereld kende en ontweek en den jongen, levenslustigen student. - Toen hij mij de hand drukkende zeide ‘er is u ook veel treurigs overkomen in dien tusschentyd, mijn goede Ver Huell’ zeide ik hem ‘ja ik sprak voor een vijftien jaren wel eens van verloren illusien, en meende daar toen reeds ondervinding van te hebben - doch hoe bedroog ik mij, en hoeveel harder slagen, droeviger déceptie's, ongeneeslijker wonden, pijnlyker ondervindingen stonden mij nog te wachten!’ Nu begrijp ik de H.r de Gijzelaar - en nu komt mij zijn liefde voor geheele afzondering van de wereld niet meer vreemd voor, maar natuurlyk. - Hij is veel te braaf, te opregt, te goedhartig en te gevoelig voor de wereld. Bij het afscheid nemen beloofde hij mij te Arnhem te zullen komen - hij meent dit - doch het zal wel steeds uitgesteld worden. Wij reden naar Dieren waar wij 's morgens een beafsteck in de KroonGa naar margenoot+ besteld hadden. Amuseerden ons met een dronken visch-boer die onze kamer in wilde ‘en de twee vuusten door de ruut woû slaan!’ Ga naar margenoot+Het was zulk heerlyk weder dat wij op de CarolinenbergGa naar margenoot+ een geruimen tijd onder een boom liggende het schoone vergezigt bewonderden. - 's Morgens had ik het kerkhof te Doesborgh bezocht en den doodgraver Ehrlich opgedragen een houten kap over het beeld van Stracké op het graf mijner ouders te doen maken. - Tegen den wal bij het kerkhof was een nieuwen aanleg gemaakt - niet gelukkig ontworpen. - Na aan het veerhuis te Dieren in de open lucht thee te hebben gedronken, den heerlyken avond genietende, met den breeden, kalmen Ysselstroom voor ons, waarin de rijzige toren van Doesborgh zich spiegelde, onder het zachte groen der vlakke, verre weilanden, - stoomden wij, vrolyk de genoegens van den dag herdenkende naar Arnhem terug. - Daar vond ik terstond weêr eenige rogchelaars en kugchers - doch
Qu'on tousse où qu'on crache,
Qu'on rie où qu'on se fâche!
Je m'en moque!Ga naar margenoot+ - Als het is omdat men vindt dat ik te stil, afgetrokken en werkzaam leef - dan zal het nooit beter worden. - Want waarschijnlyk zal ik wel steeds blijven leven, gelijk ik het hier nu al een dozijn jaren doe. | ||||||||||||||||||||||
Dingsdag 26Gisteren heb ik niets gedaan dan den geheelen morgen heen en weder loopen van Stracké naar Zwaan, om, daar het overheerlyk weder is, spoed te maken met het plaatsen van het eenvoudig gedenkteeken op het graf van Hendriks. Van morgen om zes uur heeft men de zerk gelegd en om 9 zou Stracké den bijbel op het rotsblok plaatsen. - Ik schreef gisteren avond aan D.o Zegers, en den volgenden brief aan de weduwe Hendriks.
Ga naar margenoot+Mevrouw
Morgen zal het eenvoudig gedenkteeken op het graf van wijlen uwen waardigen echtgenoot geplaatst zijn. Hierbij heb ik de eer UE. voorloopig de | ||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||||||||||||
lijst te doen toekomen der Heeren die wilden bijdragen om deze hulde te bewijzen aan de nagedachtenis van onzen génialen landschapschilder. Ik voeg daarbij de Akte van eigendom der twee begraafplaatsen. Later verneem ik of het UE gelegen komt met D.o Zegers een eerste bezoek te brengen aan het Kerkhof. Mijn tuinman zal ik te uwer beschikking stellen, daar ik meen dat het U en de Dames uwe dochters aangenaam zal zijn zelve voor de beplanting te zorgen. Met ware Hoogachting heb ik de eer mij te noemen enz. - _____ Ik doe dit alles voor wijlen Hendriks uit pligtsbesef - en toch voedt het hier slechts de nijd en afgunst - dien bijbel vooral zullen de ultra's, waarvan Arnhem het broeinest is, mij niet vergeven. - En toch, heb ik alleen met het oog op den orthodox geloovigen schilder dien bijbel en palet op den steen doen plaatsen. Wanneer D.o Zegers met de weduwe naar het kerkhof gaat zal ik trachten mij van het begeleiden af te maken. Ik heb de zaak tot stand gebragt, dat is genoeg. | ||||||||||||||||||||||
27Zooals ik wel vermoedde, werd er een Scène geprépareerd. - Gisteren moest de zaak uitkomen. - D.o Zegers schreef mij gisteren dat Breijer (de boekhandelaar) en eenige Kunstvrienden erbij tegenwoordig wilden zijn! Ga naar margenoot+deze was echter uit de stad en Z. verzocht mij daarom de zaak één dag uit te stellen. Die Kunstvrienden die mij niet eens bij de begrafenis wilden hebben, die niets deden om hem een graf te bezorgen, veel minder eenig gedenkteeken! Van daag is alles in orde gekomen - van morgen nog ben ik op het stadhuis geweest om een permissie ten einde voor morgen eenige heesters om de steen te doen plaatsen. - bij v. Soest heb ik er gevonden juist geschikt voor het doel. De Koets zal morgen om twaalf uur bij de Weduwe zijn. - Ik ga den morgen doorbrengen op Wolfhees - er zullen zonder mij Kunstbroeders genoeg zijn om het graf van de schilder van Wolfhees zooals Cremer hem noemtGa naar margenoot+. _____ Van middag ben ik tweemaal naar het Kerkhof geweest. De eerste maal om het arrangement der planten enz: eens op te nemen; de tweede maal om er eenige lange slingers klimop om het rotsblok te kronkelen, waarop de marmeren bijbel rust. Stracké had mij van morgen gezegd dat dit niet noodig was - doch de steen was te kaal - deze klimop-ranken zullen het losser, natuurlyker en meer schilderachtig maken. - In de manenschijn bragt ik die takken op het Kerkhof; de witte bijbel blonk in het avonddonker - het was alsof een stralen-kroon hem omgaf. - De hemel was helder, de sterren fonkelden - doch Arnhem lag bedekt door een digten nevel - _____ ‘Hij gaat naar de MeiboomGa naar margenoot+. -’ ‘Heb je de Meiboom al gezien?’ ‘Dat is de man van de Meiboom!’ riepen op scherpen toon eenige stadgenooten toen ik hen passeerde, met de klimop in de hand. - _____ Ga naar margenoot+De goede Strackée klaagde ook over famille-onaangenaamheden; en de | ||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||||||||||||
staaltjes van vijandige afgunst van sommige menschen. - en van gevoellooze grofheid van zijn zwager waren dan ook zoo stuitend dat ze mij het bloed naar het hart joegen. | ||||||||||||||||||||||
28('s morgens 7 uur) Ik heb het volgende briefje geschreven om bij de weduwe Hendriks bezorgd te worden aan D.o Zegers.
Wel Eerwaarde Heer
Zoo is de goede zaak dan tot stand gekomen. - Gij wilt mij wel excuseren bij de Weduwe van onzen braven Hendriks. - Kunstbroederen genoeg zullen mijn lieve Kunst vertegenwoordigen. - Ik ga naar Wolfhees. - Later lees ik met réceuillementGa naar margenoot+ wat door u gesproken werd. Met de meeste Hoogachting enz: _____ Om negen uur komt mijn tuinman dien ik van avond met het volgende plan naar de famille Hendriks zend.
Fragment van p. 288 waarop de bloemschikking rond het
graf van Frederik Hendrik Hendriks is aangeduid.
_____ | ||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| ||||||||||||||||||||||
Het is heerlyk weder. - hoe gelukkig zal ik daar buiten, op Wolfhees, mijn Hendriks-feest vieren! | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Vrijdag 29.Een heerlyken dag bragt ik gisteren op Wolfhees door. - Het weder kon niet schooner wezen. - Op de hoogten aan den spoorweg boven Oosterbeek kon ik een uur lang zitten teekenen zonder dat de wind het papier van van mijn schetsboek bewoog. - Ik wandelde door tot Wolfhees. - Eenige gezelschappen hadden zich neergevleid onder het eikenlommer. - Wat verder zag ik eene schilderes onder haar zonnescherm werkzaam, terwijl eene andere Dame voor haar las. - Ik zocht een eenzaam plekje aan de beek, en maakte een uitvoerige teekening van een partij eiken, wier stammen als zilver blonken tegen den fluweelig groenen agtergrond. Steeds stond het beeld van den braven, génialen Hendriks mij voor den geest, die stellig, voor korten tijd, op hetzelfde plekje gezeten, het reine schoon der natuur daar nog genoten had. - Ook dacht ik aan het Kerkhof waar door mijn toedoen hem en zijner famille een eigen graf was bezorgd, en waar op dezen oogenblik een lofrede op hem werd uitgesproken bij het door mij ontworpen gedenkteeken. - Neen, de vijandig opgeruide blikken van zooveel oppervlakkigen of afgunstelingen te ontmoeten - bij zulk een gelegenheid, bij dat graf - ik kan het niet over mij verkrijgen! - Nu, heb ik den geheelen dag niet dan zachte en goede indrukken genoten. - Die schets van Wolfhees van 28 Sept.r zal mij voor mijn leven een aangename herinnering blijven aan een edele zaak die voornamelyk door mijn toedoen tot stand kwam. | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Zaturdag 30 Sep.rIn de Arnhemmer Courant van heden staat een uitvoerig relaas van hetgeen Donderdag plaats vond bij het graf van Hendriks. - Het eindigde met de woorden: ‘Na den wensch geuit te hebben dat voor menig wandelaar op de rustplaats der dooden dit gedenkteeken een roepstem zijn mogt ten leven, besloot hij (D.o Zegers) met dankzegging en zegenbede aan God voor weduwe en kroost, voor vrienden, en inzonderheid voor den ontwerper, waarop voorzeker allen het amen uitspraken. -’ _____ Dit artikel was niet geteekend. D.o Zegers vertelde mij dat hij aan Breijer het opstellen er van had overgelaten - dat deze echter er niet meê klaar kon komen - dat hij Zegers het toen zelf met Breijer had geschreven en doen plaatsen./had zamengeflanst waren zijn woorden. Het verwondert mij zeer dat in dit artiekel wel gezegd wordt dat ik de gedachte aan gaf om een bijbel en palet op het graf te doen uithouwen, maar niet vermeld werd dat het ontwerp gelyk het nu verwezenlykt is, geheel van mijn vinding is. | ||||||||||||||||||||||
Zondag 1 Oct.rMet verontwaardiging lees ik daar in het Handelsblad van Maandag 2 Oct.rGa naar margenoot+ Arnhem 29 Sep.r ‘Gisteren had alhier eene stille plegtigheid plaats. Op het graf van Frederik Hendrik Hendriks werd een gedenkteeken onthuld. M. Ver Huell had de gedachte uitgesproken: als ik een gedenkteeken wenschen zou op het graf van Hendrik Hendriks, het zoû zijn: | ||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||||||||||||||
een bijbel en palet met de woorden: God en Natuur. Deze gedachte is door onzen stadgenoot Stracke in dit gedenkteeken uitgedrukt. D.o Zegers, die het meest heeft bijgedragen tot het brengen van deze hulde aan zijn vriend, sprak bij deze plegtigheid eenige treffende woorden. Ga naar margenoot+In een paar regels had ik gisteren mijn verwondering over zijn scheeve voorstelling aan D.o Zegers geschreven. - Van morgen antwoord hij mij dat het volkomen waar is dat de geheele daarstelling alleen door mij ontworpen is. ‘daarom’ zoo eindigt hij ‘verzoek UE beleefdelyk na lezing, inliggend briefje aan de Redactie van de Arnhemmer C.t te willen zenden. Ik heb de eer etc: P.S. Ik mag immers vertrouwen dat UE. door inliggende overtuigd zult zijn, dat hier geen opzet is gepleegd.’ _____ Moeten zulke ondervindingen niet misantropisch maken? - Die gelukkige idée langzamerhand door mij ontworpen en gecorrigeerd; de démarches die ik mij getroostte bij Frohnhauser, de regeringGa naar margenoot+ enz: om de steen magtig te worden; de vele moeiten om de werkzaamheden door te zetten; de cadeaux aan de vrouw van Frönhauser en teekeningen aan hen die contribuëren moesten - dat alles is nu het werk van Zegers en Stracké. - terwijl ik alleen de geheele zaak, zooals zij is, ontwierp tot in de minste détails; de keus der letters, zelfs de drapperie om de penseelen werd op mijn raad aangebragt. - Toen voor eenigen tyd D.o Zegers mij vertelde dat hij de proef van het manuscript van Cremer gelezen had en ik later in het stukje zelf las, ‘dat Ver Huell een bijbel en palet op het graf wilde doen uithouwen’ en niets meer - ging mij een wantrouwend voorgevoel door den geest, van wat nu gebeurd is. - Doch ik schaamde mij over zulk een vermoeden tegenover een man van de betrekking die Zegers bekleedt. - Want hoe vaak deed ik niet reeds dergelyke ondervinding op! | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+2 Oct.Ik krijg daar een brief van den H.r Breijer, die ‘meent dat hij duidelyk heeft geschreven enz:’ - Ik antwoordde hem het volgende.
Wel Edele Heer
Lees het Handelsblad van 2 Oct.r dan zult gij zien hoe het publiek de zaak volgens UE.r onjuist rélaas begrijpt en moet begrijpen. - Volgens dit schrijven toch zoû alleen de eerste gedachte om een bijbel met palet en de woorden God en natuur op het graf te doen houwen van mij zijn. - terwijl daarentegen alles, zooals het nu is daargesteld, tot in zijn geringste détails, steen, zerk, graf, bijbel, tot zelfs draperie om de penseelen, de keuze van letter, en planten die er later omheen komen enz: door mij alleen niet slechts ontworpen is, maar zelfs niet zonder moeite en eenige opofferingen verkregen en tot stand gebragt! - In een zaak als deze wil ik geen publieke complimentjes - maar waarheid. Ik ben er dankbaar voor dat dit concept in mijn geest opkwam, en dat de schepping van dit eenvoudig gedenkteeken van een génialen kunstenaar als Hendriks was, alleen en geheel mijn werk is, terwijl ik de schoone uitvoering in marmer door Stracké, mijner gedachte niet genoeg roemen kan. D.o Zegers ben ik zeer dankbaar voor | ||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| ||||||||||||||||||||||
de krachtige hulp in het bijéén brengen der benoodigde gelden, die ik in dit geval liever had dat anderen schonken. Zoo mijne gedachte niet in het hart van anderen weerklank had gevonden zou ik ze alleen hebben doen uitvoeren.
Hoogachtend enz. | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+3 Oct.rGisteren voor den middag schreef ik aan den H.r de Waldkirch Ziepprecht, die mij genegen is, de geheele zaak. - 's Middags ging ik van 4 tot 5½ een heerlyke boompartij op Sonsbeek teekenen. - Na dan ëten kwam de H.r Ziepprecht bij me. - Ik vroeg hem of hij het briefje van D.o Zegers in de Arnhemmer gelezen had. - Er stond niets in. Welke naam moet men aan zulke handelingen geven?! - Ik vertelde hem nu alles hoe D.o Zegers mij eerst gezegd had met Breijer het artikel zamengeflanst te hebben. - hoe hij mij echter later schreef, het alleen maar nadat Breijer het opgesteld had, vlugtig overgelezen te hebben enz: - De H.r Ziepprecht raadde mij aan het als Annonce te doen plaatsen. - Doch ik heb het niet uitgeschreven en herinner mij slechts dat het aldus aanving. ‘Naar aanleiding van het berigt in de Arnhemmer verzoek ik de Redactie deze regelen in den Courant van heden te willen opnemen. Eere wien eere toekomt enz: -’ Kort nadat de H.r Ziepprecht vertrokken was kwam 's avonds de H.r Breijer. Ik vroeg hem dadelyk of het briefje van D.o Zegers geplaatst was - hij wist van niets - of deed alsof hij van niets wist. - Ik zeide hem hetzelfde wat ik hem schreef doch met minder ménagementGa naar margenoot+ - en moest innerlyk om zijn gek versuft gezicht lagchen toen ik hem zeî ‘ja! als ik er niet was, lag hij daar nog zooals jelui hem er onder had gestopt, met een vagabond boven op hem!’ want ik maakte mij warm, bij zijn onopregte complimenten en draayerijen. - Hij schoof nu alles zooveel mogelijk op D.o Zegers, die had het artikel omgewerkt en goedgekeurd. Ik ging met Breijer de deur Ga naar margenoot+uit naar Gerard Keller. Deze zat in tegenwoordigheid van zijn vrouw te schrijven. - Ik vroeg hem terstond of hij het briefje gekregen had. Ja. - en na eenig praten of hij het plaatsen zoû. Neen. - Ik zeide hem geraakt dat dit de gewone manier was in Arnhem van mij te behandelen. - Herhaalde hoe alles door mij voorgeteekend, geschikt, besteld was tot in de minste détails - dat alleen de klampen van de bijbel door Strackée voor het gemak tegen de bijbel in plaats van afhangende waren bewerkt - en dat Zegers niets gedaan had dan mogelyk de helft der gelden bijéén te brengen. - Dat het mij nu speet mijn eerste idée niet gevolgd te hebben van alles alleen en voor eigen kosten te doen uitvoeren, hetgeen ik alleen tot meerder eere voor de nagedachtenis van Hendriks niet gedaan had. - Dat ik, zoo hij het briefje van Zegers niet plaatsen wilde, en de ware toedracht dezer zaak niet aan den dag werd gebragt, weten zoû hoe te moeten handelen. - Nu zeide hij - ‘maar indien ik het eens inde Arnhemmer ophelderde? - Want ik heb dat briefje van D.o Z. niet geplaatst omdat het uw handelwijs niet genoeg in het licht stelde.’ - Ik zeide hem dat zoo hij naar waarheid, het deel dat ik er in genomen had, meldde en tevens aan Stracké de eer gaf die hem toekwam, ik dit goedkeurde. - Hij beloofde dit. - _____ Heden morgen heb ik weêr naar de natuur geteekend. Van avond kreeg ik | ||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| ||||||||||||||||||||||
een briefje van D.o Zegers ‘Gisteren avond ontving ik tot mijne verwondering van den H.r Keller inliggend briefje, het spijt mij, want ik gaf gaarne ‘eere wien eere toekomt.’
Oost.k 3 october! _____ Ga naar margenoot+In het briefje van Keller stond dat hoe ongaarne hij ook een bijdrage van hem (D.o Z) ter zijde lag hij dit nu deed omdat hij meende dat het mij niet aangenaam zoû wezen, en dat zijn mededeeling, in zijn oog, ook geen rectificatie was van het eerste berigt enz. _____ Daareven liet ik den H.r Ziepprecht vragen om de Courant die zijn edele steeds om 7 uur ontvangt, doch nu om 8½ is zij er nog niet. Ik lees dat juist in de Punch. ‘Stealing the ideas of others and fancijing them your own. -’Ga naar margenoot+ Het ware mogelyk beter geweest de zaak te laten zooals zij was. - maar dan had voor altyd Stracké de eer gehad om voor den schepper van dit eenvoudig, dichterlyk gedenkteeken door te gaan. - dat toch geheel en al en alleen van mijn vinding is. - het is hard! - maar moet ik, na alles wat ik ondervond, niet berusten in de overtuiging dat God het al weet - en voor het aandeel der menschen onverschillig zijn? - In elke andere zaak zoû ik het ook beneden mij geacht hebben - maar in deze, ter eere van Hendriks, hier, waar ik toch al zoo verkeerd beoordeeld word, had ik wel gewild dat mijn stadgenoten en de kunstenaren wisten, wat ik voor de eer van een kunstbroeder deed. - Ik wenschte slechts waarheid. - Het is mij b.v. onverschillig of iemand weet dat ik ƒ2000 aan de weduwe schonk - maar deze eerroof, dit pronken met eens anders veeren - verontwaardigt me. - _____ De H.r Ziepprecht zend mij de CourantGa naar margenoot+ waarin het volgende staat. Mijnheer de Rédacteur ‘Gedachtig aan de spreuk, “Eere wien eere toekomt” meen ik ingevolge een bij u ingezonden berigt, u te moeten mededeelen dat het monument op het graf van den H.r Hendriks, door den H.r M.r A. Ver Huell niet alleen Ga naar margenoot+is ontworpen, maar ook door zijn ijverige zorg alleen, zoo uitnemend schoon is ten uitvoer gebragt. - Met de plaatsing dezer regelen zult gij zeer verpligten
UE. Dw. Dienaar W. Zegers | ||||||||||||||||||||||
- 13 Oct.Zondag 8 O.t ben ik naar Amsterdam geweest. - reisde zeer aangenaam met de Heeren Havelaar en Tromp (met wien ik nog gestudeerd heb.). - o.a. anecdoten verhaalde de H.r H. mij dat iemand van het hof van Koning Willem II de baron Nahuijs dien mijn oom den AdmiraalGa naar margenoot+ zoo goed gekend had, ergens in Zwitserland op een soirée zijnde, plotseling had uitgeroepen: ‘Wel zoo de Admi. l V.H. nog leefde zoû ik meenen daar zijn stem te hooren’ en ziende wie gesproken had, bemerkte hij dat het Prins Louis NapoléonGa naar margenoot+ (de tegenwoordige Keizer) was. - Ook vertelde hij mij dat hij in Parijs aan een der Heeren met wien hij in de Opéra was had | ||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| ||||||||||||||||||||||
gevraagd, waarom die meeste oude lions en roué'sGa naar margenoot+ toch aan de linkerzijde van het tooneel zaten,’ omdat de meeste vrouwen het regter-been hooger opligten onder 't dansen, dan het linker.’ In Amsterdam reed ik terstond naar de Schilderijen-tentoonstellingGa naar margenoot+ in 't Oudemannen-huis. Niet één stuk dat mij trof - doch vele stukken die uitmuntend gepenseeld waren. - Een landschap van Steffen (München) in de manier van Calame was zeer romantisch en grandioos gecomponeerd. Ga naar margenoot+Hoe men Lerius met zijn ‘Overwinnende deugd’ - heeft kunnen médailleren, verbaasd mij. - Terwijl de Deugd juist haar belager gepoignardeerd heeft, staat de koppelaarster haar geld te tellen, zonder eens op te kijken. - Zoo uitnemend schoon als de teekening der ‘opdracht van Melis Stokes Rijm kronijk’Ga naar margenoot+ door Rochussen, was, zoozeer viel mij de schilderij dier zelfde compositie tegen. - popperig. - zulke historische voorstellingen moeten op een ruim doek geschilderd worden. - Van den dooden Jamin en Léon waren twee zeer goede stukken - vooral van den eerste een gevoelvol genre-stukje. - Doch over 't algemeen - niets dan goede middelmatigheid - zelfs het kolossale doek van Severdonck (Breauté en Lekkerbeetje) was krachtig van kleur, en vol van actie - doch slecht geteekend, de koppen allen naar ééne tijpe, en dan wat kostuums aangaat geheel onwaar. - Mijn tuinbeeltje door Stracké had een gevaarlijke buur aan het marmeren visschertje van [?]Ga naar margenoot+. - Van daar ging ik naar de Tentoonstelling van Oudheden - en naar die van prenten in Arti et Am.aeGa naar margenoot+ 'S avonds terug naar Arnhem. - te Utrecht kwam de H.r Havelaar weder op den trein. - Ik had tot mijn innige spijt geen tyd om v. Outeren te bezoeken. - mijn ouden Akademie-kennis Simon sprak ik in de Expositie. - Diné Table d'Hôte van LangGa naar margenoot+. - | ||||||||||||||||||||||
19.Daar ik de laatste maal in Amsterdam de tentoonstellingen niet lang genoeg had kunnen bezoeken, ben ik Vrijdag nogmaals daarheen gereisd, en bragt in de Tentoonstelling van Gravuren in Arti drie uren alleraangenaamst door en maakte daar vele aanteekeningen. - het was zeer leerzaam ingerigt. - de tweede sécretarisGa naar margenoot+ zeide mij vertrouwelyk dat slechts enkelde jonge schilders deze uitgestalde geschiedenis der Graveer en Ets-kunst waren komen bezoeken. - ‘Dit is een veeg teeken’ zeide ik hem. Daarna ging ik nog een uur naar de schilderij-tentoonstelling - en sprak daar Bilders, verontwaardigd over de scherpe kritiekGa naar margenoot+ zijner twee landschappen. - _____ Ga naar margenoot+- Naar Amsterdam waren gelyk ik verwachtte dezelfde hatelykheden overgewaaid van hier - Ik deed natuurlyk alsof ik het niet merkte, en liet ze om mij heen kugchen en rogchelen, om eau de cologne vragen en heel aardig schreeuwen dat het een lust was - ik heb dat in mijn goede Arnhem nu al lang geleerd met een onverschillig gelaat, niet alleen, maar ook gemoed aan te hooren. - Buitendien is er waarlyk in zulk een kolossale animositeit iets om mij bijna trotsch te maken. Voor mijn vertrek bezocht ik van Outeren, die mij met geheel zijn famille zoo allerhartelykst ontving als maar mogelyk was - door een goedhartig | ||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||||||||||||||
perfide list was ik bijna zelfs te laat op den trein gekomen - want hij wilde mij volstrekt tot Maandag houden - Een terugkeerende vigilante redde me. - Op den trein vond ik weder den H.r Havelaar: Mooi vrouwtje, een speelkameraadje mijner jeugd, het jongste dochtertje van Jonkh.r van Teijlingen van Kameryck. - Hoe verbaasd was ik als jongen plotseling op de kostschool te vernemen dat dit kind (want zoo beschouwde ik haar) door den H.r Havelaar geënleveerdGa naar margenoot+ was, op een Zondag dat de famille naar de Kerk was. - Nog kort te voren had zij mij weenende verteld dat haar vogeltje gestorven was, mij bij het graf gebragt (een vrij hoog monument in de tuin van opeengestapelde steenen) en mij de bijzondere gunst bewezen van het monument te amoveren ten einde mij het lijk van haar lieveling te doen aanschouwen. - Zij wist echter niet hoe gaauw zij 't maar weêr onder de steenen zoû bedekken! _____ Ik ben voor een paar dagen ongesteld geworden. - heb op steen geteekend ‘de Lazarusklep’Ga naar margenoot+ - lithographie die geréusseerd is - zoo de drukker haar niet bederft. - De bronnen ontbreken mij hier om na te zien hoe die klep was, en 't plaatje van RembrandtGa naar margenoot+ bezit ik niet. _____ Ga naar margenoot+Eergisteren drong mijn buurman Insinger (dezelfde die de Kemenade kocht) mij een boekje op ter lezing de Pauvre France van RogeardGa naar margenoot+ (den schrijver der Propos de Labiénus.) Gisteren avond begon ik het te lezen, en viel mijn oog terstond op de onderstreepte woorden ‘ce fils d'un Juif Hollandais Verhuel’Ga naar margenoot+. - Hoe beleefd van een man die mij den vorigen dag vriendschappelijk de hand drukte! - Dit geval doet mij echter denken of mogelyk dit gewaande neefschap een rol speelt in de tegen mij heerschende vijandigheid. - Want eenige malen hoorde ik het volk zeggen op mij wijzende ‘daar het je Napoléon.’ - Het een komt bij het ander. - En alleen, steeds alleen tegenover dat alles - menigeen zoû de moed, de kracht - misschien de deugd niet hebben om het te dragen. - Zoo ik mijn gezigt slechts mag behouden! _____ Hoezeer spijt het mij dat ik mijn R.K. meid niet tegelyk met den oppasser liet gaan. - Zij is niet kwaad - handig, werkzaam. - maar onophoudelyk merk ik dat zij tegen mij wordt opgezet. | ||||||||||||||||||||||
30 Oct.rVrijdag 27 heeft C. Kneppelhout van Sterkenburg den dag bij mij doorgebragt. - Gingen naar Nijhoff, wien Kneppelhout op mijn verzoek zoo beleefd was geweest van een exemplaar van zijn werk de St. Pieterskerk te LeidenGa naar margenoot+ voor de bibliotheek aan te bieden. - Hij was vrij onbeleefd jegens K. - ik liet het hem voelen. - K. verhaalde mij dat Nijhoff in den Haag hem niet goed behandeld had, en dit schijnt op den bibliothecaris hier te influenceren. - Wij zagen te zamen de gildebekers en wapenboeken op de bibliotheek. Wandelden vervolgens naar het kerkhof om het monument van Hendriks te zien. - Ik schonk hem verscheiden platen: ook mijn laatste penteekening en litho.ie - Ga naar margenoot+Deze nieuwe serie steenteekeningen, waarvan ik er slechts 25 laat drukken, zond ik alvorens ze hier in de stad te verspreiden, naar Hoorn, Amster- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||||||||||||||
Alexander Ver Huell, De lazarusklep, 1865. Lithografie uit de serie Uit het Verleden,
1865.
dam, den Haag enz. De een stelt voor een Lazarus-ziekeGa naar margenoot+, de eerste plaat is een repetitie van de oom die aan zijn neef vraagt hoe het met de schrijverij staat. - Zie Zoo zijn er, Zijn er zoo?. Krijtkrabbels, Hier en daarGa naar margenoot+, Ik schreef onder deze. ‘En hoe staat het met de schrijverij? Je bleeft getrouw aan de beginselen met open vizier handelen. Hoe staat het er meê?’ ‘Ah! uitmuntend, oom! Men apprecieert het goede dat ik deed; ook mijn ijveren voor Volk en Kunst, geen zweem van opruijerij, van laster, afgunst en dergelyke laagheden. Ah! uitmuntend!’ ‘Ja, er zijn goede menschen. Leef en werk voor hen.’ _____ Het is vreemd - maar na deze plaat is plotseling alle spuwen en rogchelen voorbij mijn ramen - als alle schelden van S...; wijzen naar den das enz. opgehouden. - Dat de haat daarom uitgeblust is, geloof ik niet. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||||||||||||||
3 November.Gisteren, Donderdag, passeerde v.d. Elst den voormiddag bij mij. - wij bezochten het kerkhof en hij admireerde zeer het gedenkteeken voor Hendriks. - Hij vertelde mij dat de nalatenschap zijns schoonvaders zoozeer meê was gevallen (6 ton) en deelde mij eenige bijzonderheden mede omtrent den dood zijner éénige zuster. - Ik bragt hem tot Velp en wandelde terug. - _____ Heden morgen ben ik Strackée gaan betalen de ƒ60 voor het beitelen en leveren van den marmeren bijbel op het graf van Hendriks. - | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Maandag 6. Nov.rVan morgen besteldeGa naar margenoot+ ik mijn kapper, van Wessem die zoolang ik hier woon, en logeerde, zeker meer dan twintig jaar mij het haar knipte. Ik kreeg de ongewone boodschap, [‘]dat v.W. uit de stad was - maar of de bediende ook zoû komen.’ Ik liet terug zeggen, [‘]dat v.W. dan maar morgen komen moest.’ hierop kreeg ik een boodschap dat de jufvrouw mij wel wenschte te spreken. - Ik ging er van middag heen en vond de vrouw en de kinderen in tranen badende. V.W. had zich verdronken en zijn lijk was te Driel opgevischt. - Wederom een slagtoffer van anoniemen laster en diffamie! - Het ging dezen man zeer goed, hij had een gunstig uiterlyk, was knap in zijn vak en alle dames wilden door hem gekapt zijn. - Toen hij na zijn tweede huwelyk een zeer grooten winkel met salon liet bouwen - brak de afgunst los en begon de AsmodéeGa naar margenoot+, een blad dat hier in alle koffij huizen en kroegen ligt en veel gelezen wordt, hem verdacht te maken, de menschen af te raden hem in hun famille als kapper te nemen enz: - Reeds vier jaar lang zag ik hoe het karakter van den armen kapper, al meer en meer verbitterd en verwilderd werd. - Hij beantwoordde een paar maal die aanvallen in de Arhemmer Courant. - Dit was olie op het vuur. - Nu begon men zijn gedrag tegenover zijn overleden vrouw zwart te maken. - Deze aantijging bragt den sukkel geheel buiten zich zelven. - Zijn vrouw zond mij toen een boodschap of ik eens spoedig daar geliefde te komen. - Ik vond v. Wessem bleek van woede, gereed zich te kleeden om naar Amsterdam te gaan om den rédacteur van de Asmodée te vermoorden en dan naar Amerika te Ga naar margenoot+vlugten. Het gelukte mij toen hem ter neêr te zetten, door hem te doen beseffen dat hij de ellendelingen die hem benijdden en vervolgden geen grooter dienst kon doen dan door zich zelven ongelukkig te maken en hun het veld te ruimen. - De laatste keer dat hij mij het haar knipte, voor eenige weken, had men weder tegen hem in de AsmodéeGa naar margenoot+ geschreven, en was hij zoo opgewonden dat ik een boek moest opnemen om een eind te maken aan zijn klagten. - Hij zeide mij toen reeds eenmaal een revolver te hebben gekocht, om den rédacteur van de A. te vermoorden - waarna hij naar Amerika zoû zijn gevlugt. - Ik zeide hem dat hij God moest danken dit voornemen niet te hebben volvoerd, want dat hij daarmede voor eeuwig een schandvlek op zijn kinderen zoû geworpen hebben. - Van middag naar zijn vrouw gaande, vreesde ik dat hij ziek zoû zijn, en ik zijn gewone klagten zoû moeten aanhooren - en was reeds van plan een ƒ100Ga naar margenoot+ naar de Asmodée te zenden, met verzoek om den armen duivel, al was hij | ||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| ||||||||||||||||||||||
maar een kappertje, met rust te laten, daar een geheel huisgezien door die aanhoudende vervolgingen werd ongelukkig gemaakt. - Zijn vijandjes triumpheren - hij is er onder! - De H.r Ranzow trof ik daar aan. - Hij had een vreemde manier van troosten en vertelde niets dan historie's van andere zelfmoorden en van lijken die hij gevonden had en waaraan de palingen zich vergastten. - Ook prees hij nog in der haast uitermate het door mij ontworpen grafteeken voor Hendriks. - De arme van Wessem! - Ik heb in mijn rariteiten-kast een souvenir van hem - een stuk van de mast waaronder een man van den zomer getroffen werd door den blixem - en voor welken man v. Wessem gelden bij zijn klanten opzamelde. | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Woensdag 7Van morgen heb ik mijn tuinman naar de Weduwe Hendriks gezonden om H.E. te zeggen dat hij heden de rozen, kamperfoelie en klimop voor het gedenkteeken voor haar man zoû pooten. - Mijn tuinman heeft een goede keuze van planten gedaan en van den zomer zal het geheel zich zeer schilderachtig voordoen. - Op het oogenblik is de Weduwe H. er. - van avond zal ik alles nog eens gaan opnemen. - _____ Van morgen is de arme v. Wessem daar ook begraven - een slagtoffer van nijd en afgunst. - _____ Ook de kelder van den H.r van TollGa naar margenoot+ werd geopend. - Van daag werd zijn overlijden aangezegd. - Hij was een der genen die mij, toen ik nog lid was der eerste Commissie voor den nieuwen Schouwburg, steeds den voet zochtten dwars te zetten, waarom ik er voor bedankte. - Hij was de éénige van de oude commissarissen, benevens de H.r van den Berg van Hijnenoord, die in de tweede CommissieGa naar margenoot+ bleef. Ten Cate stierf, Eberson werd niet herkozen, ik bedankte reeds na de tweede vergadering. - En nu, heden avond voor het eerst, de nieuwe Komédie met een stuk van CremerGa naar margenoot+ geopend wordt, opent men het graf van den H.r van Toll. | ||||||||||||||||||||||
Woensdag 15 Nov.rVoor eenige dagen zond ik tegelyk met mijn lithographie Roma Ga naar margenoot+, een caricatuur (niet op steen) op onzen slopings-tijd. - Twee die het beeld van den Zwijger ondergraven op wiens voetstuk staat Historia patriae,Ga naar margenoot+, terwijl een ander een kokosboom ondergraaft - Java, op wiens vruchten staat Koloniale baten. - Op de uitgegraven gronden en puin staat Nationaliteit en Helmers, Bilderdijk enz. - Boven drie rijzende kroonen een groote, dreigende leeuw. - Onder alles: ‘Als we die twee maar om hebben!’ _____ Ga naar margenoot+15 Nov. Eergisteren ben ik naar de Doorwerth geweest en heb daar informatie's genomen naar den armen van Wessem. - Men had hem daar de avond voor den morgen waarop zijn hoed gevonden werd (digt bij een sluis halfweg de Doornweert en Renkum onderaan den Veluwzoom) om half zes 's avonds rond zien loopen, om acht uur was hij in de Ploeg te Oosterbeek geweest, en 's middag[s] om 3 uur aan den Duno. - Hij was dus blijkbaar met zichzelven in tweestrijd of hij de zelfmoord begaan zoû, en waar. - De kleine kolk waarin hij zich verdronken heeft ligt aan een | ||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| ||||||||||||||||||||||
schutsluis van een wetering. - Voor eenige jaren had een vrouw zich in diezelfde plas verdronken - en op de hoogte vlak daarbij is het kerkhof voor drenkelingenGa naar margenoot+. - Het is een eenzaam en melancholiesch oord, met lange, schrale, door de wind gebogen boomen begroeid. - Gisteren ben ik begonnen uit de herinnering een lithografieGa naar margenoot+ van dat droevig landschap te teekenen. _____ Dat de oorzaak van de zelfmoord van Wessem wel bekend is blijkt ook uit hetgeen omtrent zijn dood in het Arnhemsch weekblaadjeGa naar margenoot+ gezegd wordt. ‘Ook op hem wordt ieder weldenkende geroepen het de mortuis nil nisi bene Ga naar margenoot+ toe te passen. Of ook zij dit zullen doen, die zich verlangden om in zeker blad hem steenen naar het zwakke hoofd te werpen betwijfelen wij intusschen zeer. Zouden die steenen niet meegewerkt hebben om de schaal naar zulk een treurige zijde te doen overslaan?’ | ||||||||||||||||||||||
Zondag 19De rekening van Zwaan ontvangen hebbende bleek dat ik na aftrek van alle onkosten ƒ34 overhield. - Stracké had wel voor werkloon en behalven de ƒ60 die ik hem reeds voor den bijbel betaalde, de overschietende gelden behouden, doch ik oordeelde beter deze aan de weduwe te ge-Ga naar margenoot+ven en aan Stracké in plaats van ƒ250 - ƒ300 voor een mij geleverd tuinbeeldje te honoreren. - Ik bragt de ƒ35 aan de weduwe die mij zeer haar dankbaarheid betuigde. - Aan den H.r Brijer had ik medegedeeld dat ik eens bij het leven van Hendriks, hem op een oudejaarsavondGa naar margenoot+ ƒ100, geheel anoniem, gezonden had - nu vroeg ik aan de weduwe naar die zaak - zij was aangedaan hoorende dat die attentie van mij kwam - doch wist er niets van. | ||||||||||||||||||||||
Maandag 20.Ging ik 's morgens naar Stracké en verhaalde hem alles, en zeide hem ook dat ik de ƒ34, waaraan ook nog onkosten voor een kap die ik echter voor mijn rekening nam af moesten getrokken worden, aan de weduwe had geschonken, doch hem met ƒ50 meer honoreren wilde. - Hij keurde alles goed. - Doch 's avonds kreeg ik een briefje waarin hij zeide nog eens over alles te hebben nagedacht, en het beter te vinden dat de vorige bepaling bleef, en hij dus, daar ik reeds zooveel geschonken had, ook zich met de ƒ60 te vreden wilde stellen. - Ik zal zien wat te doen. _____ Van de weduwe kreeg ik het volgende afschrift eener kritiek van een stuk van Hendriks op een ExpositieGa naar margenoot+ te Brussel in 1847. - wat de vergelijking met Ruijsdael betreft komt dit oordeel zoo geheel met mijne overeen dat ik het hier wil uitschrijven. - - ‘On remarque en ce moment à l'Exposition de Peinture à l'Hôtel de Ville, un tableau de M.r Hendriks, peintre Hollandais et nous n'hésitons point à dire, que c'est un des plus maginifiques paysages que nous avons encore vu de l'école hollandaise moderne: il nous rappelle la fougue et le sentiment poëtique de Ruijsdael. L'effet du tableau serait encore plus grand s'il était mieux placé, car maintenant il parait plus ou moins sombre, Ga naar margenoot+et cependent la couleur, quelque vigoureuse qu'elle soit, en est claire et transparente. Nous ne pouvons assez engager les amateurs, et nos artistes | ||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||||||||||||||
d'aller visiter cette oeuvre, qui, si nous sommes bien informés, ne restera plus que quelques jours à l'expositionGa naar margenoot+. | ||||||||||||||||||||||
23 Nov.Schrijf heden aan den Heer Gérard van Es.
‘Met verwondering zie ik heden in het Handelsblad, dat ik in December uitgaf de twaalf platen, Herfst-bladenGa naar margenoot+. Mij dunkt dat het betamelyk ware geweest mij te vragen of ik de uitgave in die maand goedkeur. Ook ontving ik geen proef van de titelplaat. Ik verzoek u mij dien zoo spoedig mogelyk te zenden.’
Uw Dw Dienaar | ||||||||||||||||||||||
29Ik ontving den titelplaat, die vrij goed was en een brief waarin hij zegt steeds er trotsch op te zullen zijn mijn uitgever te mogen wezen! _____ Dezer dagen heb ik de plaats gelithografeerd waar de arme v. Wessem zich verdronk. - en de plaat reeds aan eenige vrienden verzonden. _____ De ministériële knoeyerijGa naar margenoot+ heeft althans een paar pseudo-Nederlanders opgeruimd en v.d. Maessen is verdwenen. God geve dat het oud-vaderlandsche Element weder kracht krijge en door radicalen en Atheën, zooals er thans zijn, al wat edel en goed is, niet langer beschikt worde - dat historie, kunst, dichtkunst, godsdienst weder tot het geluk van het menschdom ge[ë]erd en geliefd mogen worden. - Wat is een volk zonder haar. | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+2 Décember.Van morgen zond ik aan Stracké ƒ300 en schreef hem tevens dat ‘ik met genoegen aan de weduwe zijn edele handelwyze had medegedeeld, doch dat ik nimmer op hetgeen ik éénmaal beloofd had terugkwam en hem dus ƒ300 voor het geleverde beeldje zond enz:’ - Van avond kwam hij mij bedanken. | ||||||||||||||||||||||
14 Décember.De opruyerij tegen mij duurt steeds voort. God geeft mij tot heden de kracht het mij niet aan te trekken en in eenzame werkzaamheid afleiding te zoeken. Steeds ben ik opgeruimd zelfs, en wanneer soms onder al die onregtvaardige bejegeningen een oogenblik verontwaardiging en droefheid mijn gemoed vervullen - valt er al een lichtstraal in mijn ziel en voel ik mij sterk onder het oog van den Almagtige. - Hoe gaarne zoû ik nog schrijven voor mijn lievelingsplannen, voor Volk en Kunst: doch, wat zoû dit baten? twee ton zijn disponible gesteld voor de stichting van een Museüm - en ik hoor van niets meer. Heden morgen ontving ik Vreede's ‘Inleiding tot den geschiedenis van Neerlands diplomatieGa naar margenoot+, het 2e stuk 2e deel, waarvoor ik hem verscheiden belangryke stukken afstond - en zie ik reeds terstond dat hij met zijn overdreven Napoléon 's haat het gedrag van mijn oom zoo veel mogelyk in een slecht daglicht heeft gesteld en een tal van insinuaties tegen hem opwerpt. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||||||||||||||
Alexander Ver Huell, Locus nefastus, lithografie uit de serie Uit het Verleden. December 1865.
Zullen mijn krachten niet te kort schieten - al wilde ik in deze mijn braven oom verdedigen? - Ga naar margenoot+Nergens doet Vreede het uitkomen dat vooral Nationale wrok tegen Engeland mijn oom naar Napoléon deed opzien als de wreker van het onregt dat de Brit ons aandeed - doch hoeveel belangrijker grieven vind ik niet tegen des professors beweringen! | ||||||||||||||||||||||
28 Dec.r_____ V. Kuijk de schilder zond mij een door hem geschilderd landschapje en schreef daarbij ‘dat hij door omstandigheden er toe gebragt werd mij dit te koop aan te bieden, de prijs niet boven de ƒ60.’ - Ik had weinig lust het middelmatig stukje te koopen, gaf dit jaar reeds te veel uit en ondervond van Kuyk wien ik jaren lang goed deed en steeds dubbel honoreerde, bij twee gelegenheden waarbij ik hem om een zeer geringe dienst vroeg, geen erkentelykheid. - Ik schreef hem dan ook dat, zeer délicaat, hem doende gevoelen dat het mij volstrekt niet gelegen kwam hem deze maal te helpen - doch bedacht na dit schrijven dat de man met zijn talrijk huisgezin (hoe- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||||||||||||||
wel hij welgestelde famille heeft) mogelijk in groote geldverlegenheid verkeerde, en schreef als p.s. dat ik hem het bovenstaande wilde schrijven doch bedenkende dat hij zeker in den brand moest zitten om mij zulk een brief te sturen hem ingesloten ƒ60 zond. Ik sprak hem den volgenden dag; hij had de kleine reprochesGa naar margenoot+ gevoeld, doch was aangedaan, en bragt mij nog een paar teekeningen en een paar oude gravuren. _____ Mijn schets op de tegenwoordige slopers, schijnt sommigen getroffen te hebben. - Wanneer ik het verleden herdenk, vermoed ik dat Engeland steeds het oog op onze Kolonien heeft, Duitschland op onze noordelyke, Frankrijk op onze Zuidelyke provinciën. God geve dat ik mij vergis! - | ||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+31 December. ZondagavondEen jaar geleden noemde ik het doorgeleefde jaar een Laster-jaar - hoe zal ik dit moeten noemen? - Ik ging niet uit, heb mij geheel (op een paar familles na) van de wereld teruggetrokken en toch blijven allerlei lieden die ik geen stroo in den weg heb kunnen leggen - mij hun vijandige gezindheid toonen. - en hoe? op een geestig of flinke wijze? - neen, door altyd te kugchen wanneer zij mij ontmoeten - hetgeen moet beteekenen dat mijn adem hen hindert. Een waardige en vernuftige plagerij! - Langzamerhand ben ik er echter zoo aan gewoon geraakt dat ik die apen-manoeuvres observeer - zelfs zonder een glimlach van minachting. - Van wie die opruyerij uitgaat, is tegenwoordig echter voor de meesten geen geheim meer. - Goddank mijn vrienden behield ik allen op één na (die geheel het libéralisme is toegedaan, tot in zijn meest socialistische, antinationale en ongodsdienstige uitersten) - de wereld heb ik genoeg leeren kennen, om mij zonder eenig verdriet aan haar te kunnen onttrekken. Geen jaar in mijn leven is zoo snel als dit voorbij gevlogen - zeker door mijn eentonige, stille, geregelde huisselyke levenswijze. - God dank ik, die mij de kracht gaf het goede te doen, het verkeerde dat in mijn natuur ligt te onderdrukken - doch vooral dank ik Hem dat door hetgeen ik ondervond mijn gemoed niet verbitterd, mijn hart niet bedorven werd. - Want niemand kan meer van zijn onvermogen van zijn afhankelijkheid overtuigd zijn dan ik, en daarom eindig ik dit jaar met de bede, God sterk mij ten goede! |
|