24
Ik wil niet meer rollen, ik wil het niet meer.
Ik wil dood, maar ik kan geen mes vastpakken om mijn polsen door te snijden, geen gaskraan omdraaien en geen touw vastknopen om te zwaaien in de wind, die nu door de stad buldert en de glasscherven met zich meevoert.
Overal hoor ik het knappen van brekend glas en neerstortend hout.
Deuren vallen naar voren en de huizen kijken me met lege ogen aan. Onder me hoor ik het geknars van duizenden stenen, die tegen elkaar schuren en proberen een uitweg te vinden.
Als ik over het plaveisel kijk, zie ik hoe het midden van de weg omhoog komt en een heuvel vormt, zodat ik naar de huizen toe rol.
De eerste dakpannen vallen naar beneden, maar het lijkt wel alsof ze naar beneden worden gesmeten in plaats van dat ze vallen, met zoveel geweld kletteren ze op de grond.
‘Ik kom afscheid van je nemen, jongen.’ Ik kijk omhoog en zie een man met een dik gezicht.
‘Neem me mee,’ zeg ik, ‘of maak me dood.’
‘Geen van beiden,’ zegt de man en hij kijkt om zich heen. ‘De stad zal je vermoorden.’
‘Wat gebeurt er?’ vraag ik.
‘De stenen,’ zegt de man, ‘komen in opstand omdat jou zoveel onrecht is aangedaan. Wat hem gebeurt, kan ons ook gebeuren, zeggen de stenen en daarom schikken ze zich niet meer.’
‘Wat doen ze?’
‘Ze zetten uit, ze groeien, ze worden groter en de huizen schuiven naar elkaar toe. Het water zal uit de grachten worden geperst en de stad wordt een steenklomp met de mensen als fossielen erin geklemd.’
‘Ik ook?’ vraag ik.
‘Jij ook,’ zegt de man, ‘want verder leven heeft geen zin voor je. De stenen vermoorden jou ook, want al zijn ze solidair met je, ze hebben te weinig hersens om dit te kunnen voorkomen.’
Hij neemt zijn hoed af. ‘Ik ga in de schouwburg vanaf het toneel naar jullie kijken,’ zegt hij glimlachend.