Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 3B S. Vestdijk
(1991)–Adriaan Venema– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| |
10Toen Irische Nächte in de herfst van 1944 in de Duitse vertaling uitkwam, was dat niet de eerste Duitse vertaling van een roman van Vestdijk. Het vijfde zegel was de eerste roman van Vestdijk die door Rohrer Verlag op de Duitse markt werd gebracht. Vestdijk schreef hierover in september 1939 verheugd aan Jan Greshoff.Ga naar eind1 De vertaling verscheen in november 1939 en de vertaalster was Annie Gerdeck-de Waal. Toen Theun de Vries een jaar later Vestdijk benaderde met de vraag of deze geïnteresseerd was in een Russische vertaling van zijn werk, waarbij hij in de eerste plaats aan Het vijfde zegel dacht, stond Vestdijk daar niet afwijzend tegenover, hoewel hij geweten moet hebben dat hij van de Sovjets op het gebied van honoraria en bescherming van auteursrechten niets te verwachten had. Hij antwoordde Theun de Vries echter wel met een waarschuwingGa naar eind2: ‘Wanneer u er eenigen invloed op kunt uitoefenen, t.z.t., zou het prettig zijn, wanneer Het vijfde Zegel direct uit het Hollandsch vertaald werd. De Duitsche vertaling is niet al te best, en ik vrees, dat er, over 2 schakels, te veel verloren gaat.’ Theun de Vries kende Annie Gerdeck-de Waal overigens al als vertaalster. Ze had in 1936 voor Büchenbilder Gutenberg, een uitgeverij met vestigingen in Praag en Zürich, Stiefmoeder Aarde vertaald. In een brief aan mij stelt hij dat hij zelf ‘nogal tevreden’Ga naar eind3 was met de vertaling van Annie Gerdeck-de Waal. ‘Het enige wat ik van haar weet is dat ze met een Duitser getrouwd was, maar kwasi niet voor uitgevers in Duitsland werkte. Ik heb hierna nooit meer contact met haar gehad. Van Vestdijk is in de ussr nooit iets vertaald.’ Die neue Linie was, wat ook de kwaliteit van de vertaling was, tevreden over het bockGa naar eind4: ‘Dieser aus dem Holländischen übersetzte Roman um El Greco steht hoch über dem Durchschnitt des Mode gewordenen Künstlerromans und ist eine Leistung ganz hohen Ranges. Ich kenne keine dichterische Darstellung eines Künstlers und seiner Epoche - es ist hier die Philips ii. und der Inquisition - die so tief an die letzten Zusammenhänge zwischen Einzelschicksal und Zeitgeschehen rührte. El Greco erscheint in einem neuen Licht, Kunst und Religion, Mystik und Philosophie, Theologie und Politik sind so in einander verweben, dass das Menschliche nur noch wie ein Gleichnis erscheint.’ ‘Leider ist der zum Teil ein wenig weitschweifig geschriebene Roman in ein manchmal etwas schwefälliges Deutsch übersetzt,’ merkte aan de andere kant Für alleGa naar eind5 op. Vestdijks bedenkingen ten aanzien van de vertaling waren dus niet | |
[pagina 189]
| |
geheel ten onrechte. De Kulturelle Nachrichtendienst was in zijn kritiek op de vertaling zelfs heel wat explicieterGa naar eind6: ‘In der Übersetzung sollten Stilwidrigkeiten Quellen stimmen. In der Übersetzung sollten Stilwidrigkeiten wie “Sarge, mit den Gebeinen von während der Untersuchung gestorbenen Ketzern” (gleich auf der ersten Seite; man bekommt einen Schreck) und “Er näherte sich dem König um einen Schritt, der kein Glied regte und die Augen geschlossen hielt” vermieten werden.’ Geen wonder dat Rohrer alleen een fragment uit de recensie uit Die neue Linie op de stofomslag van de volgende vertaling, die van Rumeiland (in het Duits Die Fahrt nach Jamaica), zette. Dit boek verscheen in november 1941 en men had naar de critici en vermoedelijk ook naar de auteur geluisterd; ditmaal was Georg Kurt Schauer de vertaler en hij zou dat ook voor de volgende boeken blijven. De verkoop van Das fünfte Siegel liep buiten verwachting goed. In 1941 verscheen al de derde druk en in november 1941 kon Rohrer aan Vestdijk schrijvenGa naar eind7: ‘Die dritte Auflage vom Fünften Siegel, die wir Ihnen zusand ten, haben wir in kürzester Zeit, restlos ausverkauft, die vierte Auflage ist vorbereitet und soll in 10000 Exemplaren Anfang des kommenden Jahres erscheinen.’ De oplage van de vierde druk zou overigens worden verhoogd tot 14000 exemplaren. In 1942 verscheen de vijfde druk in een oplage van 9000 exemplaren. Eind 1942 waren er in totaal 33394 exemplaren van Das fünfte Siegel verkocht, volgens een honorariumopgave van Rohrer. Sjoerd van Faassen voegt daar fijntjes aan toeGa naar eind8: ‘In 1941 werden van de Nederlandse uitgave in totaal 357 exemplaren verkocht.’ Dat de oplagen van Das fünfte Siegel exceptioneel hoog waren blijkt wel uit informatie die we ontlenen aan het Nieuwsblad voor den Boekhandel van juli 1943 waarin werd aangekondigd dat ingaande de zomer van 1943 de oplagen van in Duitsland gedrukte boeken werden verhoogd. De technische vervaardiging van boeken werd steeds meer bemoeilijkt, zodat men ervoor koos minder boeken in een grotere oplage te drukken. Vóór de zomer van 1943 was dat niet het geval en de tekst in het Nieuwsblad voor den Boekhandel leert ons dus hoe onvoorstelbaar hoog de oplagen waren waarin Das fünfte Siegel, en daarna ook Die Fahrt nach Jamaica werden gedruktGa naar eind9: ‘Dr. Rudolf Erekmann, Oberregierungsrat bij het Reichsministerium für Volksaufklärung und Propaganda, schreef in het Börsenblatt van 12 Juni j.l. onder den titel Zum Thema “Groszauflagen” het een en ander ter geruststelling van uitgevers en schrijvers in verband met het feit, dat genoemd ministerie in bepaalde gevallen ook voor groote oplagen toestemming zal geven. De tot nu toe gevolgde politiek was, om van zooveel mogelijk boeken kleine oplagen (bij een roman b.v. 5000) te maken. Op deze wijze had iedere schrijver | |
[pagina 190]
| |
van beteekenis de zekerheid, dat zijn werk, evenals dat van zijn collega-auteur, recht zou wedervaren. Natuurlijk werd deze maatregel niet stroef toegepast, zoodat in bijzondere gevallen zelfs wel oplagen tot 25000 stuks werden gedrukt.’ Het spreekt vanzelf dat Vestdijk opgetogen was. Hij had nu eenmaal een grote drang naar geld. Dat klinkt ook door in de geestdriftige brief die hij op 14 april 1941 aan Theun de Vries schreefGa naar eind10: ‘Van historische romans gesproken: ik kreeg een derde druk van Das fünfte Siegel, met twaalf foto's van schilderijen van Greco; het ziet er nogal aantrekkelijk uit en ik zal een ex. voor je bewaren. Deze derde druk, ten getale van 4.000 ex. is op slag uitverkocht, zooals de uitgever mij gisteren schreef. Hij denkt nu over een vierde druk van 10.000 ex.’ De geïllustreerde roman had nu meer weg van een monografie dan van een literair boek en dat was misschien de reden dat de Duitse kunsthistoricus Karl Ipser het na de oorlog in handen kreeg toen hij bezig was met zijn El Greco, der Maler des christlichen Weltbildes dat in 1960 bij Klinkhardt & Biermann verscheen. Gezien de hoge oplagen van de boeken van Vestdijk en van Das fünfte Siegel in het bijzonder is het hoogst verwonderlijk dat geen Duitser heeft ontdekt dat Karl Ipser plagiaat heeft gepleegd. Het moest een Nederlander zijn die het aan het licht moest brengen. ‘Hij lijkt een leerling van Vestdijk in zijn aandacht voor de symboliek,’ stelde Peter de Boer vastGa naar eind11, ‘de sfeer, de totaalindruk, en in de intuïtieve wijze waarop hij in de psyche van de schilder tracht door te dringen. Wat mij naast de overeenstemming in visie en methode veel meer trof, was dat ook het taalgebruik erg Vestdijkiaans aandeed, vooral met betrekking tot de beeldspraak.’ De Boer ging vervolgens ertoe over verschillende passages met elkaar te vergelijken en hij kwam tot verbluffende overeenkomsten. Hij gebruikte daarbij de originele Nederlandse en vergeleek die met de Duitse uitgave van Karl Ipser. Als we echter de Duitse vertaling van Het vijfde zegel naast de teksten van Ipser leggen, zijn de overeenkomsten nog veel frappanter. Bij Ipser heet hetGa naar eind12: ‘Ein blau und gelb schimmerndes Entsetzen mit dem roten Schrei der Vergeltung. Anklage vor dem Angesicht Gottes, Spíegelbild jämmerlicher menschlicher Nacktheit, die noch nach dem Tode ungesühnt in Gräbern spukt.’ Bij Vestdijk luidt deze passageGa naar eind13: ‘[...] die er schon Wochen lang ungeformt mit sich herumtrug, zurückschreckend vor dem Griff, der zu einem blau und gelb schimmernden Entsetzen den Schrei der Rache, rot wie dieses abendliche Licht, fügen würde. Wollte er etwa eine Anklage gegen Gott malen?’ Het is hier niet de plaats om uitputtend op deze plagiaatkwestie in te gaan. Daarvoor verwijs ik naar de publikatie van De Boer. Vandaar nog slechts één treffend voorbeeld uit de vele. Vestdijk schreefGa naar eind14: ‘Ein frenetisches Hosianna schien hier in etwas unbestimmbar Teufliches transponiert. Nackten Tieren | |
[pagina 191]
| |
gleich reckten sich die Märtyrer in Stellungen, die zahllose Auslegungen zuliessen. Zogen sie, entkörpert fröstelnd, aus den Wolken Kleider zu sich herab, oder wehrten sie sich gegen die alten Leichengewänder, die, in die Höhe geworfen, von oben wieder mit der Schwere von Grabsteinen auf sie herabstürzten? Empfingen sie Krone und Palmzweig aus den Händen der Engelchen, die aus der oberen Ecke rechts herunterpurzelten? Krönten sie einander? Flehten sie um Erbarmen, flehten sie um Rache? Gerade diese Unsicherheit, die den Intellekt verhinderte, beruhigend einzugreifen, verlieh dem Ganzen etwas von einem wüsten Traum, - jenem Traum beim Einschlafen in der Zelle des Escorials, der hier nach mehr als vier Monaten Form und Gestalt erhielt.’ ‘Deze prachtige zinnen,’ becommentarieerde Peter de Boer deze tekstGa naar eind15, ‘zo helemaal Vestdijk in hun plastische kwaliteiten, hun visionaire kracht en hun spel met tegenstellingen en paradoxen, zijn Ipser niet ontgaan. Hij liet de zinnen vrijwel intact.’ Wat schreef Ipser?Ga naar eind16 ‘Oder bedeuten diese seltsamen Wesen ein frenetisches Hosianna? Oder Verzweiflung und Wut? Wie nackte Tiere recken sie sich in unmöglichen Stellungen. Zichen sie, entkörpert, fröstelnd, aus den Wolken Kleider zu sich herab oder wehren sie sich gegen die alten Leichentücher, die, in die Höhe geworfen, von oben wie schwere Grabsteine auf sie zurückstürzen? Krönen sie einander, flehen sie um Erbarmen oder Rache? Ein Bild, ein wüster Traum, den wir alle träumen?’ Het opvallendste element in dit plagiaat is volgens De Boer dat Ipser een christelijk getint boek heeft geschreven. Ipser betuigt dan ook zijn dank aan ‘seinem Freunde Pater Dr. Felix Gössmann, Professor für alt. Exegese am Augustinerordenskolle St. Monica in Rom’Ga naar eind17, voor diens theologische aanwijzingen. Het heeft wel iets pikants, dit plagiaat op de roman van een schrijver, die verre van christelijk was, een auteur ‘wiens gerichtheid op het demonische en fantastische hem nu niet tot het meest voor de hand liggende slachtoffer van christelijke plagiatoren maakt’, aldus Peter de Boer.Ga naar eind18 Zoals gezegd: de oplagecijfers van Das fünfte Siegel waren, zeker vergeleken met die van andere boeken in Duitsland, enorm. Vestdijk kon dan ook niet nalaten in een brief aan Johan van der Woude de oplagecijfers breed uit te meten, waarbij hij ook al de uitgave aankondigde van de eerste druk van Rumeiland, waarvan achtduizend exemplaren zouden worden gedrukt.Ga naar eind19 Hij voegde er direct aan toe: ‘de baten zijn natuurlijk altijd iets minder astronomisch.’ Maar behoorlijke inkomsten bleven het en hij hoopte dan ook dat ‘de heeren er geen stokje voor steken’. Met die heren bedoelde hij de afgunstige nationaal-socialisten op het dvk. Ook aan Theun de Vries schreef hij in deze periode over de inkomsten uit DuitslandGa naar eind20: ‘En vertalen doe ik heelemaal niet meer; de herinnering daaraan is | |
[pagina 192]
| |
een nachtmerrie gelijk [we hebben gezien dat hij tegen De Vries verzweeg dat hij volop bezig was met de vertaling van Verhalen van de zee voor Uitgeverij Contact, av], Gelukkig zal ik het financiëel niet noodig hebben, want mijn “Duitsche” zaken lopen nog steeds gesmeerd; ik heb een voorschot gekregen en in Jan. krijg ik de afrekening. De binder kan het aantal bestellingen niet af, schreef de uitgever mij. Het is wat te zeggen! Ik ben benieuwd hoe lang deze gunstige conjunctuur, voor mij, duren zal...’ Bij deze opmerkelijke zin plaatste Vestdijk nog snel een opmerkingGa naar eind21: ‘Praat hier niet verder over! Het is niet goed wanneer de aandacht van zekere instanties hier al te veel op gericht wordt en er schuilt veel jaloezie in het kamp onzer zwarte broeders.’ Het was deze hang naar geld die ervoor zorgde dat Gerard Reve hem op de korrel nam in zijn Moeder en zoonGa naar eind22, waarin hij Vestdijk als Onno Z. liet optreden en hij de collaboratie niet relateerde aan het nationaal-socialisme maar aan het communisme. ‘In werkelijkheid was er geen sprake van dat hij zich op de inhoud van de leer moest bezinnen,’ schreef Reve.Ga naar eind23 ‘Eigenlijk gold voor Onno Z. slechts één ding als het numineuze, dat voor hem de enige werkelijkheid was, dat zijn hart sneller kon doen kloppen en hem het zweet doen uitbreken: geld.’ En verderopGa naar eind24: ‘Hij kende geen enkel stoffelijk contact dan contacten die hem misschien stoffelijk voordeel konden opleveren. Voor geld zette hij alle fatsoen opzij: toen de communistisch gezinde bladen geen medewerkers meer konden vinden omdat iedereen van eer de redactieburelen had verlaten, nam Onno Z. zonder enige scrupule hun plaatsen in, en hij contracteerde voor de uitgave van een zijner romans met een Moskouse uitgeverij op een ogenblik dat de vervolging van schrijvers in het Vaderland Aller Arbeiders een nieuw, vrijwel ongekend hoogtepunt had bereikt.’ Dat het in deze beschrijving over Vestdijk gaat, lijdt geen enkele twijfel. Zelfs het jarenlang meedoen in de race naar de Nobelprijs komt ter sprake. En om geen enkel misverstand te laten bestaan, beschrijft Reve de hoofdpersoon nog als iemand die ‘nog in 1944 in Hitler-Duitsland één zijner boeken, een anti-Britse historische roman, in Duitse vertaling had laten verschijnen’.Ga naar eind25 Zelfs Theun de Vries moet het ontgelden, als Pleun de Q., ‘ja zeker, dezelfde die deelnam aan de rode hetze tegen de Russische schrijver Boris Pasternak, en die ook in één moeite door onder de Nederlandse schooljeugd het verhaal verspreidde dat de vader van Gerard Reve, verzetsman bij de Paroolgroep, tijdens de Duitse bezetting pro-Duits zoude zijn geweest. (Neen, jongens en meisjes, Onno Z. was in de keuze van zijn kennissen niet kieskeurig.).’Ga naar eind26 De laatste opmerking van Reve sloeg op een inderdaad schandelijke, in de beste stalinistische traditie geuite beschuldiging in Gesprekken op donderdag, waarin Theun de Vries verteldeGa naar eind27: ‘Een van degenen die ook in de Duitse kuil | |
[pagina 193]
| |
gevallen waren was bijvoorbeeld de oude stalinist Gerard Vanter, vader van Karel en Gerard van het Reve. Toen ik in 1941 op de Veluwe was ondergedoken en een boswandeling maakte bij Nunspeet, kwam hij met een paar mensen plotseling uit een bospad aanzetten. Hij liep mij breed grijnzend en met uitgestoken hand tegemoet alsof hij mijn gezworen kameraad was. Ik wist niet hoe snel ik mijn domicilie na die ontmoeting moest verleggen.’ Wat betreft de financiële belangstelling van Vestdijk deed Mieke Vestdijk in een interview met de Vestdijkkroniek nog een interessante mededeling. Op een vraag naar zijn herhaalde reizen naar de Alpen antwoordde Mieke VestdijkGa naar eind28: ‘Ja later, in 1955 of daar in de buurt, heeft hij gehoord dat hij die reizen kon aftrekken van de belasting. Maar dan was hij ook zo dat hij dan vond dat hij inderdaad een boek moest schrijven waarin dat decor was gebruikt. Vandaar dat er vanaf die tijd heel regelmatig alpenromans zijn verschenen.’ In het door Mieke Vestdijk beheerde archief moet ook terug te vinden zijn dat bij een verkoop van bijna 35000 exemplaren van Das fünfte Siegel, tegen de ruim 300 verkochte exemplaren in Nederland van Het vijfde zegel, de inkomsten in de bezettingsjaren voor Vestdijk enorm moeten zijn geweest. Er is een honorariumafrekening van Rohrer Verlag bewaard gebleven waaruit Sjoerd van Faassen bij zijn annotatie van de Briefwisseling het aantal verkochte exemplaren haalde. In deze honorariumafrekening zullen ook de ontvangen bedragen staan. Nu had Mieke Vestdijk in 1984 al duidelijk gemaakt aan welke eisen een Vestdijk-biograaf zou moeten voldoen.Ga naar eind29 Hij diende allereerst ‘het oeuvre van de schrijver door en door te kennen’.Ga naar eind30 ‘De tweede taak van de biograaf,’ gaat ze verderGa naar eind31, ‘is het verzamelen van biografische gegevens. Dit documentaire materiaal moet zo volledig mogelijk zijn.’ Deze eis is volkomen te billijken, reden voor mij om me tot Mieke Vestdijk te wenden met het verzoek om de honorariumafrekening van Rohrer Verlag, die Sjoerd van Faassen al heeft ingezien, eveneens te mogen raadplegen.Ga naar eind32 Natuurlijk heeft iedereen het recht om te stellen: mijnheer, uw werkwijze bevalt me niet, ik werk niet mee. Of: mijnheer, ik acht u bevooroordeeld, u krijgt niets in te zien. Maar dat was niet de reden dat Mieke Vestdijk mijn verzoek afwees. Nu ze mijn verzoek schriftelijk had kunnen lezen, zo begon ze haar brief,Ga naar eind33 nadat ze in eerste instantie tijdens een telefoongesprek niet onwelwillend was geweest, had ze toch wel bepaalde bezwaren. Zij legde uit dat ze alleen inzage aan derden kon toestaan indien ze kon beschikken over de toestemming van de afzender. Deze ontbrak. Vandaar. Ik antwoorde haarGa naar eind34 dat Rohrer, de afzender, in 1945 was overleden en dat de afrekening bovendien een brief van de uitgeverij was. Daarnaast merkte ik op dat Sjoerd van Faassen de afrekening wel had ingezien, zodat het door haar | |
[pagina 194]
| |
geopperde bezwaar voor hem kennelijk niet had gegolden. Hierna vroeg ik alsnog om inzage, zeker om legendevorming over het inkomen van Vestdijk in de bezettingsjaren te voorkomen. Op deze brief kreeg ik geen antwoord. Een nieuwe brief van mij bleef eveneens onbeantwoord, zodat ik moet concluderen dat het inkomen van Vestdijk in de bezettingsjaren inderdaad zeer omvangrijk is geweest, wat gezien de hoge oplagen niet onlogisch is. Onwillekeurig moet ik denken aan een opmerking van Hans van Straten in De omgevallen boekenkastGa naar eind35: ‘De kwalijkste genius van een kunstenaar is zijn weduwe.’ Het succes van Das fünfte Siegel, schreef Vestdijk aan Van der Woude, zou hij wellicht nog goed kunnen gebruiken. Wanneer men het hem lastig zou maken met het ophanden zijnde Letterengilde zou hij met een beroep op zijn Duitse succes kunnen verzoeken hem ‘binnen redelijke grenzen met rust [te] laten’.Ga naar eind36 En als ze dat niet deden zou hij ‘óok wel bij de Duitschers terecht’ kunnen. ‘Enfin,’ besloot hij zijn boutade, ‘ik heb nog wel meer pijlen op mijn boog.’ Die Fahrt nach Jamaica verscheen in november 1941. Al een jaar eerder had Vestdijk plannen voor een vertaling in het Duits. Daarover schreef hij Theun de VriesGa naar eind37: ‘Ook mijn nieuwe roman, Rumeiland, die op Jamaica in de 18e eeuw speelt, is misschien wat voor een vertaling; ik doe al mijn best voor Duitschland, bij den uitgever die Das fünfte Siegel bracht.’ En toen vervolgde hij met een onbeschaamde zin: ‘Het is een soort “piratenroman” (waar geen piraat in optreedt overigens), met nogal wat critiek op het Engelsche karakter, speciaal de Engelsche hypocrisie. Dit overigens geheel ongewild, want tijdens het schrijven heb ik meer aan de Hollandsche hypocrisie ge[dac]ht; maar zooals de conjunctuur nu is, heb ik er niet het minste bezwaar tegen, dat de “tendenz” in die richting wat wordt aangedikt, bij een eventueele vertaling, in het prospectus, b.v.’ In een brief aan Johan van der WoudeGa naar eind38 liet hij zich in soortgelijke bewoordingen uit. Zijn ‘rum-roman’ was in zekere zin anti-Engels te noemen en het zou niet moeilijk zijn om in deze tijden voor zo'n anti-Engelse roman een uitgever te vinden in Duitsland. Het is opmerkelijk dat de ‘anti-Engelse’ tendensen in zijn werk Vestdijk zo bezighielden, dat hij er niet alleen van repte in de brieven aan zijn vrienden, maar ook later in het rekwest dat hij in Sint Michielsgestel indiende. Dat was dus wat hij ‘bewusst neutral’ noemde en ‘einer objektiven Kritik’ waaraan hij ‘die englische koloniale Kultur’ onderwierp. Natuurlijk waren dat boeken die ‘ohne Zweifel auch von deutschen Soldaten gekauft werden’. Al deze regels in het rekwest werden geschreven vanuit een grote angst voor eigen leven en zijn daardoor natuurlijk te rechtvaardigen. De regels in de brieven aan Van der Woude en Theun de Vries echter werden niet onder die druk geschreven en zijn | |
[pagina 195]
| |
daarom verbijsterend. Het geeft ook aan dat het rekwest misschien meer vanuit eigen gemoed is geschreven dan onder de druk van buitenaf. Hoe kunnen we anders verklaren dat Vestdijk zo on bekommerd de anti-Britse elementen in zijn werk als verkoopargument gebruikt, zonder zich te realiseren dat juist dat anti-Britse element rustig beschouwd kan worden als hulpverlening aan de vijand in de zin dat het gebruikt kon worden in de nationaal-socialistische propaganda? Omdat de eerste druk van Die Fahrt nach Jamaica van 8000 exemplaren onmiddellijk was uitverkocht, kondigde Rohrer in een brief aan Vestdijk in november 1941 al een tweede druk aan, ditmaal met een oplage van maar liefst 15000 exemplaren.Ga naar eind39 ‘Hoewel volgens de Mededelingen van de Documentatiedienst van het Nederlands Letterkundig Museum pas in 1949 sprake is van een tweede druk van Die Fahrt nach Jamaica, blijkt uit de door de uitgever aan Vestdijk gestuurde afrekeningen dat hij zijn voornemen wel degelijk heeft volvoerd,’ geeft Van Faassen in een nootGa naar eind40 aan. Van Faassen is nog te terughoudend geweest. In de herfst van 1944 is ook nog een derde druk bij Rohrer Verlag verschenen. Het is de vraag of Vestdijk hiervoor in die laatste woelige oorlogsmaanden nog een honorariumafrekening heeft ontvangen; dat zal wel na de oorlog, toen in 1949 opnieuw een druk werd uitgebracht, geregeld zijn. Er is nog iets wonderlijks aan het boek. Het is in Duitsland verschenen in november 1941. Vanaf mei 1942 zat Vestdijk in Sint Michielsgestel. Uit deze periode herinnert Henkels zich het volgendeGa naar eind41: ‘Hier zaten we met z'n drieën samen, aten wat de generaal gekookt had, hier mocht ik Vestdijk helpen bij de correctie van de proeven van de Duitsche vertaling van zijn Rumeiland, getiteld Die Fahrt nach Jamaica, die verschijnen zou bij een uitgever te Brünn.’ Dat is merkwaardig. Waarom moest Vestdijk in gijzeling proeven corrigeren van een boek dat al een jaar eerder was verschenen? We kunnen moeilijk aannemen dat Vestdijk drukproeven corrigeerde van een ongewijzigde herdruk. We hebben iets dergelijks al gezien bij de herdruk van Vestdijks vertaling van Tügel. Bovendien kondigde de uitgever in de eerder genoemde brief aan dat hij Die Fahrt nach Jamaica onmiddellijk liet herdrukken; deze brief was bijna een jaar eerder bij Vestdijk binnengekomen. De enige oplossing zou zijn dat Vestdijk aan het corrigeren was voor de derde druk en dat deze druk niet ongewijzigd was. Er bestaat de kans dat Rohrer overwoog in deze derde druk alsnog hoofdstuk 18 uit de Nederlandse editie op te nemen, een plan dat hij overigens niet heeft volvoerd. Hoofdstuk 18 ontbreekt zowel in de eerste, tweede als derde druk van de Duitse uitgave, waardoor de roman er trouwens alleen maar beter op geworden is, want dat slothoofdstuk is niet veel meer dan een zwakke epiloog. Het hoofdstuk bevatte overigens geen politieke springstof - het schrappen ervan is hoogst waarschijnliijk om puur stilistische redenen gebeurd. Deze in- | |
[pagina 196]
| |
greep gebeurde overigens met toestemming van Vestdijk. In ieder geval stilzwijgend want hij was er van op de hoogte, zoals blijkt uit een brief die hij op 4 december 1941 aan Theun de Vries schreefGa naar eind42: ‘en gisteren kwam ook een ex. van “Die Fahrt nach Jamaica” binnensukkelen, met aardige penteekeningen, maar geamputeerd van het laatste hfdst., zooals ik je indertijd al zei, of schreef.’ Wellicht had Vestdijk, die door de hoge verkoopcijfers flink wat in de melk te brokkelen had, bedongen dat dit laatste hoofdstuk in de derde druk alsnog moest worden toegevoegd en corrigeerde hij de proeven daarvan. Maar, zoals gesteld, in de derde druk is het hoofdstuk toch niet terug te vinden. Nu waren de Duitsers in het ‘amputeren’ van een vertaalde roman toch al bedreven. Dat gebeurde niet alleen bij Vestdijk, maar bijvoorbeeld ook bij Willem Elsschot, zij het nog vóór de oorlog. Tsjip werd vertaald en kwam bij Holle & Co. Verlag in Berlijn uit. Het volgende fragment uit de roman, ditmaal wel met een duidelijke politieke lading, was verdwenenGa naar eind43: ‘Langs de baan zal ik hem onderrichten: dat hij veel doen moet wat ik heb nagelaten en wat ik heb gedaan; dat hij de gevulde hand moet afstoten, dat hij niet mag bukken voor het geweld, juichen noch rouwen op bevel van de machthebbers. Dat hij moet opstappen met de verdrukte scharen om vorsten en groten tot brij te vertrappen. Ik zal met hem het lied van de bevrijding aanheffen en zoo bereiken wij samen het land waar die gouden vogel jubelt, véel hoger dan de leeuwerik.’ Het was de slotalinea van het boek en daarom zo doeltreffend. Maar toen Elsschot zijn Tsjip als Tschip in 1936 thuisgestuurd kreeg, merkte hij tot zijn verbazing en zijn woede dat de slotalinea was weggevallen, zonder dat hij daar tevoren van in kennis was gesteld. Het kon geen toeval zijn. Hij vroeg opheldering aan de uitgever en deze antwoordde hem dat het hem ook een raadsel was, maar dat de vertaalster wellicht uitkomst kon bieden en dat deze Elsschot zelf een brief zou schrijven. Daar nam Elsschot geen genoegen mee. Hij schreef de uitgever dan ook per ommegaande: ‘Ik ontving uw brief waarin u mij zegt niet te weten hoe het komt dat de zin in kwestie weggevallen is. Ik verwacht hieromtrent ten spoedigste bericht, hetzij van u hetzij van de vertaalster. Daar ik echter met uwe firma handel vind ik het zakelijker dat uwe firma en niet de vertaalster mij hierover schrijft.’ De uitgever had echter geen zin om de verantwoordelijkheid te nemen en maande toch de vertaalster om Elsschot een brief te schrijven. In deze brief, die Elsschot twee weken later bereikte, komt zij rond voor de werkelijke reden van het weglaten uit: ‘Ik heb op de laatste bladzijde een zin weggelaten omdat ik die ongunstig vond. “Ongunstig” is nog mild uitgedrukt, want naar mijn meening zou deze zin voldoende zijn om het boek te verbieden. (Er zijn, naar ik weet, om onschuldiger redenen boeken verboden.) En met een verbod zou noch de schrijver, noch de uitgever gediend zijn. Want er ligt een duidelijke aanstichting tot | |
[pagina 197]
| |
oproer in de woorden dat de schare der verdrukten de vorsten en groten der aarde tot brij moeten vertrappen. En het staat niet onopvallend ergens in de tekst, maar wordt min of meer als een program aan het kind op zijn levensweg meegegeven.’ Het boek was al verschenen, de schade was al aangericht en Elsschot kon alleen maar een nog woedender brief aan de uitgever schrijven over dit laffe staaltje van zelfcensuur: ‘Het spijt mij ten zeerste dat de vertaalster zich de vrijheid veroorloofd heeft een zin met opzet te schrappen en ik kan zulks onmogelijk goedkeuren. Om uwe belangen niet te schaden zal ik mij niet tegen de verkoop van deze eerste uitgave verzetten. Maar alvorens tot de tweede druk over te gaan, is het mijn formeel verlangen dat de tekst volledig, dus met de zin in kwestie aan de censuur wordt onderworpen. Verzet die zich werkelijk tegen deze zin, alhoewel er juist in Duitsland geen regerende vorsten meer zijn, dan zal ik zien wat mij te doen staat.’ Er verscheen van de Duitse uitgave van Tsjip geen tweede druk en het is niet meer te achterhalen of de uitgever werkelijk een poging heeft gedaan het manuscript inclusief de omstreden alinea door de censuur te krijgen. Als hij dat heeft geprobeerd, zal wel gebleken zijn dat de vertaalster een realistische kijk op de zaak had: geen censor van een totalitaire staat zal zo'n vrijheidslievende passage hebben laten passeren. Na Die Fahrt nach Jamaica verscheen de Duitse editie van Aktaion onder de sterren onder de titel: Aktaion unter den Sternen. Ein Roman vorhomerischen Griechenland, in de vertaling van Annie Gerdeck-de Waal, de vertaalster die door Vestdijk in een brief aan Theun de Vries zo negatief was beoordeeld. Als gezegd: de opdracht aan Menno ter Braak ontbrak in de Duitse uitgave. Het boek verscheen in december 1942 en, zo schreef Rohrer, er werden in die maand alleen al 5000 exemplaren verkocht.Ga naar eind44 Sjoerd van Faassen tekent hierbij aan dat in Nederland over heel 1941 1082 exemplaren van deze roman werden verkocht. Het leek nu wel heel lang geleden dat Vestdijk zijn angst over het wegvallen van de geldstroom uit Duitsland aan Theun de Vries had gemeldGa naar eind45: ‘Als er nu maar niet op de een of andere manier een stokje voor gestoken wordt. Ik kan het geld, dat dan gewoonlijk langzaam binnen komt druppelen, best gebruiken. Ik vermoed, dat ze werkelijk niets anders meer te lezen hebben in Duitschland... (Alle schrijvers zijn aan het front en zoo.).’ Die angst was voorbij: zijn zaken met Duitsland liepen gesmeerd en bovendien was hij uit gijzeling ontslagen. Ook werden er in de nationaal-socialistische bladen geen negatieve artikelen meer over hem gepubliceerd. Het enige dat niet was doorgegaan was de vertaling van de novelle De bruine vriend. Wolfgang Cordan had zich opgeworpen als bemiddelaar, zoals Vestdijk | |
[pagina 198]
| |
aan Van der Woude schreef.Ga naar eind46 Cordan had contacten met Duitse uitgeverijen. Vestdijk realiseerde zich overigens dat, als Cordan er in zou slagen de novelle in Duitsland onder te brengen, hij concessies zou moeten doen, bijvoorbeeld, naar hij Van der Woude schreef, met betrekking tot ‘de half-Joodsche afkomst van de hoofdpersoon’. Het plan is dus niet doorgegaan. Heeft de halve fantast Cordan Vestdijk iets voorgespiegeld of heeft hij werkelijk pogingen gedaan de novelle in Duitsland gepubliceerd te krijgen? Waarom Vestdijk De bruine vriend niet aan Rohrer heeft aangeboden, is ook onbekend. Misschien wilde hij deze uitgeverij alleen gebruiken voor de uitgave van romans, zoals Iersche nachten, dat hij al voltooid had voordat hij naar Sint Michielsgestel werd gestuurd en waarvan het eerste deel nog in Groot Nederland was gepubliceerd. Op 21 december 1941 al schreef hij aan Theun de Vries over deze romanGa naar eind47: ‘...[W]el heb ik vage plannen voor een nieuwe jeugdroman, buiten A.[nton] W.[achter] om, en iets reëelere plannen voor een Iersche roman. Documentatie daarvoor, druppelsgewijs, is het eenige werk dat ik doe momenteel. Ik ben niet van plan mij te overhaasten, en dat is ook niet noodig. Misschien stuur ik 't erop aan al een Duitsche vertaling te laten verschijnen; dan laat ik ze hier stikken!’ Het was de eerste maal dat hij tegen Theun de Vries zo expliciet over zijn plannen voor een Ierse roman sprak. Het resulteerde, zoals Theun de Vries aan Hans van de Waarsenburg vertelde, in een gesprek met VestdijkGa naar eind48: ‘Hij begon me een heel verhaal te vertellen over het Ierse bijgeloof, de Ierse mythen en sagen, het tweede gezicht enz. Ik heb hem min of meer de andere kant van de medaille laten zien door te vertellen dat Ierland altijd een land van uitgebuite boertjes, hongersnoden en verzet is geweest. Ik heb hem de hele verhouding met de afwezige Engelse landheren uiteen gezet en we hebben uitgebreid gesproken over de emigratie in de 19de eeuw. Een tijdje later kwam hij met de roman Ierse nachten op de proppen.’ Ook Johan van der Woude werd voor documentatie opgetrommeld.Ga naar eind49 Maar aan hem vroeg Vestdijk alleen maar een boek over Ierland met veel foto's van het landschap en kastelen. De belangrijkste raadgever voor deze roman was echter Hendrik Cramer. De in 1884 geboren Hendrik Cramer (hij overleed in 1944 in Neuengamme), was een kleine auteur met een groot leven. ‘De invloed van Cramer op het kunstzinnig leven in Nederland moet beperkt geacht worden en in het buitenland is hij ook geen beroemd auteur, alhoewel onlangs een uitgebreide versie van Vizioen en geboorte in Franse vertaling verscheen,’ schrijft Hans Renders in zijn Verijdelde dromen, een surrealistisch avontuur tussen De Stijl en Cobra.Ga naar eind50 Cramer, die het grootste deel van zijn leven in Frankrijk heeft gewoond en daar geheel opging in het surrealistische avontuur, zal bij enkele in de literatuur geïnteresseer- | |
[pagina 199]
| |
den hooguit bekend zijn geweest door het ‘In Memoriam Hendrik Cramer’ dat A. Mout in het bekende Herdenkingsnummer van Criterium publiceerde.Ga naar eind51 In 1936 ging Cramer voor twee jaar in Ierland wonen en daar noteerde hij de Ierse sagen en legenden die hij hoorde. In de Mercure de France van 15 september 1938 is daar iets van terug te vinden in de reconstructie van zo'n Ierse legende onder de titel ‘Le sort des enfants de Lir’. Hij kwam in contact met Vestdijk door zijn medewerking aan Groot Nederland. Het laatste proza dat hij voor het blad instuurde, zou niet meer worden geplaatst. Cramer zat in Parijs, waar hij tot over zijn oren in het verzetswerk was beland en het contact tussen hem en de redactie van Groot Nederland liep via Mout. ‘Het prozastuk van Cramer zou ik graag in zijn geheel opnemen, dus zonder het gedicht,’ schreef Vestdijk op 16 maart 1941 aan Mout.Ga naar eind52 ‘Een fragment lijkt mij ongewenscht. Evenwel zou de omvang een bezwaar kunnen zijn, gezien de tijdelijke inkrimping van het tijdschrift. Ik moet dat nog even met de wnd. secretaris overleggen. Wanneer u het stuk dus onverhoopt terug zou ontvangen is dit uitsluitend om technische redenen. Voor aangetekend verzenden zal ik zorg dragen. Ik vind het proza zeer merkwaardig, zij het ook hier en daar moeilijk te volgen.’ Het stuk werd niet teruggezonden, maar de plaatsing was niettemin problematisch, zoals op 13 januari 1942 bleek toen Vestdijk aan Mout schreef: ‘Vriendelijk dank voor uw in zekere zin geruststellende berichten omtrent Cramer. Zijn prozastuk was indertijd al aangenomen, en ik hoop het ook stellig te kunnen plaatsen. Daar Gr. N. nog meer gerantsoeneerd is, levert plaatsing van dergelijke stukken veel moeilijkheden op, wat omvang betreft.’ Cramer was met Vestdijk in contact gekomen toen hij in 1939 bij Mout in Den Haag logeerde. In diens bibliotheek trof hij werk van Vestdijk aan en hij werd er zo door getroffen dat hij Vestdijk in Doorn opzocht. Daar vertelde hij Vestdijk zoveel verhalen uit Ierland dat Vestdijk toen op het idee kwam deze stof in een toekomstige roman te verwerken. Dat werd Iersche nachten, dat voltooid was in april 1942, vlak voordat Vestdijk in gijzeling werd weggevoerd. We hebben gezien dat in het rekwest dat Vestdijk in september 1942 in Sint Michielsgestel schreef het anti-Engelse karakter van zowel Rumeiland als Iersche nachten werd beklemtoond. Vooral Iersche nachten was in dat kader belangrijk, waarbij Vestdijk nadrukkelijk aantekende dat de anti-Engelse tendens hier ‘schon vom Stoff diktirt war’. Ook Ans Koster zou daarover schrijven. In een brief aan Johan van der Woude merkte ze op dat Iersche nachten ‘nogal een kritische instelling t.o. van Engeland verraadt’.Ga naar eind53 Het was juist deze kritische instelling ten opzichte van de Engelsen die de Duitsers goed konden gebruiken. Niet zozeer bij Rumeiland, maar wel bij Iersche nachten. |
|