Hoofdstuk XXV.
Eerst een veertien dagen daarna kwam er een brief, niet voor Rinus maar voor moeder; een brief van....
Moeder las den brief stil, en Rinus las stil in moeders gelaat, en ondertusschen ging zijn hart hem op en neer. Zie, nu kwamen er groote gelukkige tranen in haar oogen! Zie, nu lachte ze! - Nu knikte ze met het hoofd - - -
‘Is George niet erg ziek, moeder? - Zeker níét! - Wat schrijft vrouw Mispel van hem?’
Moeder veegde eerst de tranen uit haar oogen.
‘Ja, lieve jongen, dat overstelpt me! - Vooral om jou. - Wat doet de Heer toch alles wonderlijk.’
‘Maar moeder, wat ís 't dan? Hoe ís 't dan met George?’
‘'t Is goed met George. En er is kans op, dat je elkaar binnen kort ziet. - Als vader nu hier maar was....’
George zien! - Rinus klapte de handen in elkaar en sprong bijna tot het plafond. En dan ineens zag hij het adres op het briefomslag.
‘Maar moeder, zóó mooi en zóó goed schrijft vrouw Mispel niet!’ - Hij keek naar de achterzijde. ‘Moeder! - van mevrouw Blankerd! - Moeder, komt George hier? - Och, toe zeg 't maar! - 't Is vader tóch wel goed! - George alleen kan zeker weer niet leeren!’
Hij vloog moeder om den hals.
‘Toe moeder! - 'k zal zoo gelukkig zijn!’
Zij liet hem den brief lezen. En terwijl hij las, kwamen zijn oogen vol tranen, weeldetranen, en toen hij den brief gelezen had, liep hij heen, om ergens alleen te zijn; om de vreugde van zijn hart voor den