Spiegel historiael. Vijfde partie. Deel 2
(1931)–Lodewijk van Velthem– Auteursrecht onbekendHoe die Vlaminge optogen te Li[l]oise, te Risele ende te Duway .xliiij.3175[regelnummer]
Die Liloyse worden vervard,Ga naar voetnoot3175
Sine hebben niet langer .i. dachvard,
Sine daden die porten vaste sluten.
Tote die Vlaminge waren buten.
| |
[pagina 357]
| |
Si daden maken ute baelgen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot3179
3180[regelnummer]
Ende bevesten hem van vitaelgen:
Wijn, coren, vleesch ende broet.
Si waren seker alle der doetGa naar voetnoot3182-3184
Da[t]se die Vlamingetas ten hoeken
Stormelike souden soeken.Ga naar margenoot+
3185[regelnummer]
Sinen lieten niemen in der stede
Die leven wilde bider bede.
Die van Duay dies gelike
Senden boden in Vrancrike:
Datmen hem soude in hulpe staen,Ga naar margenoot+
3190[regelnummer]
Oft si souden in hant gaen,
Ende opgeven, oft si moesten vechten.
Men ginc gene bliden rechten
Entie springale, daer si mede scoten.
Dus lagense .xii. dage besloten.Ga naar margenoot+
3195[regelnummer]
Men dede nu roepen he[r]vard
Al Vlaendren dore te Riceleward.Ga naar voetnoot3196
Dus werd daer uter porten opt velt
Menech pavelioen gestelt.
Men ginc daer winden die windasen,Ga naar margenoot+
3200[regelnummer]
Ende die horne te storme blasen,
Men ginc werpen scieten omtrent,
| |
[pagina 358]
| |
Ga naar margenoot+ Ende die van Yper op dander side.
Dies wordense van binnen onblide.
Si worpen uut al ongespartGa naar margenoot+
3205[regelnummer]
Scarpe yser, daer op die pard
In terden souden metten lieden.
Maer en conde niet gedieden,
Si worden vonden ende opgenomen.
Die van Gent sijn nu comenGa naar margenoot+
3210[regelnummer]
So bi der stat ende so besocht,
Datse wel waenden hebben vercocht.Ga naar voetnoot3211
Binnen der port staet .i. casteel,
Die noch bleef daer al geheel,
Die de coninc hadde doen maken.Ga naar margenoot+
3215[regelnummer]
Daer lagen liede, die uutwaerd sprakenGa naar voetnoot3215
Ende riepen lude int openbare:
‘Vlaminc, Vlaminc, mordenare!’
Die derde dach waest vanden oeste,
Die van Ypre waren woeste.Ga naar margenoot+
3220[regelnummer]
Som cnecht, die sonder rouwen
Waren, gingen die ander s[t]ouwen.Ga naar voetnoot3221
Dit namense sere in despijt.
Het was omtrent wel middachtijt
Dat si uuttrocken, sonder versagen,Ga naar margenoot+
3225[regelnummer]
Daers gene knee[h]te dus sagen.
Ende sloegender .vi. meer no min,
Ende trocken vaste weder in.
| |
[pagina 359]
| |
Doen riepmen ten wapen alomtrent.
Het trect toe dat here van Gent,Ga naar margenoot+
3230[regelnummer]
So na den mure vander stat,
Dat siere in braken .i. gat,
Entie van Ypre an dander side.
Men wiste noyt van selken stride,
Noch so sterc assa[u]t gedaen,Ga naar margenoot+
3235[regelnummer]
Nochtan so worden si wederstaen,
Die muer was so vast gemets.
Daer werd menich man gequets.
Men mach niet doen, al datmen waent.
Die seste dach vander maentGa naar margenoot+
3240[regelnummer]
Was gehouden .i. parlement.
Dus wasser van Duay gesent
Ende die van Ricele oec mede,
Daer men sprac oec omden vrede.
Si baden datmen desen strijtGa naar margenoot+
3245[regelnummer]
.XIIII. nacht leide in respijt,
Oftse die coninc yet wilde versien.
Si wilden hem opgeven, ende vlien
Behoudelike lijf ende let.
Aldus waest in verste geset.Ga naar margenoot+
3250[regelnummer]
Maer watsi wachten ende haken,
Die coninc en dorste niet genaken.
|
|