Spiegel historiael. Vijfde partie. Deel 2
(1931)–Lodewijk van Velthem– Auteursrecht onbekendVan ere selsirre hagedochte, diemen te Rome vant .iii.145[regelnummer]
In desen tiden vant men .i. wonder
Te Romen, van selsenheide besonder,
Bi ere groter steenroken,
Die van ouden tiden was te broken.
Ende dicke seide men wonder van desen,Ga naar margenoot+
150[regelnummer]
Dat daer voren hadde gewesen
Binnen der roken, eer mense brac.
Doe men hieraf te Romen sprac,
Waren daer liede van vremder landen
Die hieraf gerne die waerheit canden,Ga naar margenoot+
155[regelnummer]
Ende worden eenradich in haer gedochte:
Hoe [s]i dit bevinden mochte[n]?Ga naar voetnoot156
| |
[pagina 232]
| |
Ende daer hem dit gewijst was,
Lach menig been, sijt seker das,
Van parden ende van andren dieren,Ga naar margenoot+
160[regelnummer]
Want het was der stat manieren
Dat sise daer villen daden.
Nu worden dus diegene beraden,
Dat si pijnres huerden in die stat,
Die dese bene droegen van dat,Ga naar margenoot+
165[regelnummer]
Ende makeden suver die steenroken
Al omme ende omme, binnen haren beloken.Ga naar voetnoot166
Doent geruemt was van den quaden.
Daden si graven daer met spaden,
Ende met b[re]k[i]se[r] stene opbreken.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Niet lange en hebbense dus gesteken,
Sinen quamen op een groet gat.
Doen deden si vaste ontecken dat,
So dat si quamen toten gronde.
Daer vonden si ter selver stondeGa naar margenoot+
175[regelnummer]
Een scone p[a]lais, in haer gedochte,
Daer men wonder af tellen mochte.
Hierin ginc doe menich man,
Dese hagedochte te sien an,
Die wonderlijc gemaect was.Ga naar margenoot+
180[regelnummer]
Een pilaer stont in midden das,
Fijn marberijn herde goet,
Daer tpalais ende hagedocht op stoet.
| |
[pagina 233]
| |
Ende om dat pylaer gincmen alomme
Rechte vorwaerd, tere sommeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Ga naar margenoot+ So verre, dat enen wonderen mochte
Hoe dat pilaer so enen gebrochte
Ende altenen hem dochte ront.
Tselker stat .i. beelde stont,
Van stene gemaect, groet ende clene,Ga naar margenoot+
190[regelnummer]
Ende dese waren alle gemene
Ontwe[e] te broken ende geslagen
Hier voermaels bi ouden dagen.
Alsi daer noch vorwaerd quamen,
Ene scone camer si vernamen,Ga naar margenoot+
195[regelnummer]
Die al gepaveit was onder en boven.
Die men wel te rechte mach loven.
Een scone pylaer daerin stont,
In midden der cameren al ront.
Daer om lach doe menich engijn,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Dat niemen en wiste wat mochte sijn.
Som seidense ende daden daer cont:
Dat daerin bi ouden tiden stont
Dat rat van aventuren, godweet,
Daer die van Romen met dwongen gereetGa naar margenoot+
205[regelnummer]
Die werelt al, gelijc dat ic nu
Hier sal vertrecken nu.
Te Rome stont wilneer .i. rat.
Die in ene hagedochte was gesat;
| |
[pagina 234]
| |
Ende daer stonden alle die lande ane,Ga naar margenoot+
210[regelnummer]
In beelden gemaect na den verstane;
Ende an elc beelde gescreven stont
Des lants name, dat si u cont,
Dor wies wille dat geset was daer.
Ende welc tijt dat enich lant vorwaerGa naar margenoot+
215[regelnummer]
Hem wilde setten jegen die stat,
So keerde dat beelde oec na dat
Den rucge den andren die daer stoeden.
Hiertoe waren geset oec hoeden,Ga naar voetnoot218
Die dit wachten nacht ende dach.Ga naar margenoot+
220[regelnummer]
Ende alse men dit gevallen sach,
So las men vore des beelden hoet
Dlant datter vore gescreven stoet.
Dan senden al heymelijc daerwaerd
Die van Rome, met snelre vaerd.Ga naar margenoot+
225[regelnummer]
Een legioen volx, eert iet wiste.
Geen lant, so haddensi se met liste
Ondergedaen, ende hiermede
Dwongense an hem die werelt gerede.
Dit was gemaect met nigromancien.Ga naar margenoot+
230[regelnummer]
Nu seiden daer die meeste pertien:
Dat hier wijlneer stoet dat rat,
Daer die van Rome daden dat,
Want men daer vele beelden vant,
Dies die gelike doen becant.Ga naar margenoot+
| |
[pagina 235]
| |
235[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Vord noch meer heeftmen vonden
In die zale, ten selven stonden,
Enen com, starc ende groet,
Ende daerane gescreven stoet:
‘Van Julius sijn die beneGa naar margenoot+
240[regelnummer]
Hierin geleit al gemene.’
Dit las daer menich clerc,
Ende hierom leidense te meren mere
An alle die dinge die si sagen,
Ende sijns te bat over .i. gedragen,Ga naar margenoot+
245[regelnummer]
Daer dese dinge sijn dus gesciet
Alsic nu verstaen hier liet.
|
|