Spiegel historiael. Vijfde partie. Deel 2
(1931)–Lodewijk van Velthem– Auteursrecht onbekendDes coninc Adolfs doet, ende hoe hi was bedrogen .l(i).3375[regelnummer]
Doen Adolf sach dat Albrecht
Op hem began aldus tgevecht,
Bejagedi vriende daer hi mochte,
So dat hi te velde brochte
Van sinen magen .i. coenroet.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot3379
3380[regelnummer]
Hem hadde geloeft oec dese genoet
| |
[pagina 215]
| |
Te hulpen, die ic u noemen sal,
Met besworen eede al:
Die biscop van Coelne, die here,Ga naar voetnoot3383
Ende oec die biscop mede van Triere,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot3384
3385[regelnummer]
Entie biscop van Mense der stede.Ga naar voetnoot3385
Op dese was hi te stouter mede,
Want elc hadde van desen heren
Een deel volx in siere weren.
Om dit trac hi doe overluutGa naar margenoot+
3390[regelnummer]
Met sinen volken te velde uut,
Ende Alebrecht die quam bander side
Jegen Adolve daer te stride,
Die niet so vele volx en brachte.Ga naar voetnoot3393
Ende Adolf. die hier op nu dachteGa naar margenoot+
3395[regelnummer]
Ende besach wel Alebrechts scaren,Ga naar voetnoot3395
Ga naar margenoot+ Datter vele min volx in waren
Dan in die sine, om dese sake
Was hi blide ende wel te gemake,Ga naar voetnoot3398
Ende trac also vaste vord.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot3399
3400[regelnummer]
Maer Alebrecht, die daer vore sijn bordGa naar voetnoot3400-01
Anders sins hadde berecht
An dese biscoppe, daer men af sprect,
Met groten gichten heymelike,
Quam jegen Adolve stoutelike,Ga naar margenoot+
3405[regelnummer]
Ende began dat striden daer.
Aldus drongen si[n]e scaeren naer
| |
[pagina 216]
| |
Met stouten moede herde groet.
In beiden siden waren ridders goet,
Die sere vochten op dien tijt.Ga naar margenoot+
3410[regelnummer]
Ende alse gevest was die strijt,Ga naar voetnoot3410
So datter was geen achterkeren,
Doen trocken bander side dese heren,
Also alst vore besproken was,
Die biscop van Coelne, sijt seker das,Ga naar margenoot+
3415[regelnummer]
Ende van Mense, ende van Triere.
Doe sprac die coninc Adolf sciere:
‘Ay, verrader quaet ende groet,
Ghi hebt mi bracht hier ter doet,Ga naar voetnoot3418
Ende haddic mi niet verlaten metGa naar margenoot+
3420[regelnummer]
Up u, ic haddi mi bat beset
Te desen stride, dan ic nu dede.
Mijn lijf hebdi hier oec mede
Mi benomen enten minen,
Die hier met mi striden ende pinen.Ga naar margenoot+
3425[regelnummer]
U quade valsceit, die gi nu doet,
Moet God noch wreken, dor oetmoet,
Over u, in corten tiden.’
Doe sweech hi stille ende ginc striden
Met erren moede vreselike.Ga naar margenoot+
3430[regelnummer]
Ende Alebrecht van Oestrike,
Overmids die hulpe, die hem wies,
Haddi vanden stride den kies,Ga naar voetnoot3432
Want die andere versageden hem seren,
Alsi dese up hem sagen keren,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 217]
| |
3435[regelnummer]
Alst oec geen wonder was,
Alebrecht die sloech doe inden tas
Met sinen lieden, tot daer hi quam,
Daer hi den coninc Adolve vernam,
Die sere onder was gedaen.Ga naar margenoot+
3440[regelnummer]
Dus gingensi daer op hem slaen,
So dat sine velden, ende sloegen doet,
Ende siere liede .i. groet conroet
Bleven daer verslagen saen,
Ende dander sijn in hant gegaen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot3444
3445[regelnummer]
Want sijt niet en conden verweren,
Ga naar margenoot+ Om dit anegingense dminder deren.Ga naar voetnoot3446
|
|