Spiegel historiael. Vijfde partie. Deel 2
(1931)–Lodewijk van Velthem– Auteursrecht onbekend
[pagina 142]
| |
Hoe die coninc sinen viant vernam heymelijc in genen woude .xx[vij]v.1640[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Niet verre en was die coninc gereden,
Van deser wonderliker steden,
Sach hi vorwerd over side
Waer dat een ridder reet tier tide
Met enen cnape te woude werdGa naar margenoot+
1645[regelnummer]
Wat gelopen mocht sijn perd.
Dese ridder quam daer vander zee,
Ende desen was die coninc gevee,Ga naar voetnoot1647
Om siere moeder wille, Godweet,
Want hi haer dede groet leetGa naar margenoot+
1650[regelnummer]
Doen van Monfort her ZimoenGa naar voetnoot1650
Ingelant had in sijn doen;Ga naar voetnoot1651
Ende namaels, alse die coninc werd
Geweldich slans, so moeste ter verdGa naar voetnoot1653
Dese ende ander rumen dlantGa naar margenoot+
1655[regelnummer]
Die hem te voren daden pant.Ga naar voetnoot1655
Maer sonderlinge over desen
So had sijn moeder gerne gewesen,Ga naar voetnoot1657
Ende hadde dicwile over dien
Wesen gewroken, had mogen gescien.Ga naar margenoot+
| |
[pagina 143]
| |
1660[regelnummer]
Den coninc elaget sijt ontfermeleke,
Dat hi haer daer over wreke.
Nu sach die coninc den selven man
Ende leide sinen mere daer an,
Te meer, omdat hi dus vloe,Ga naar margenoot+
1665[regelnummer]
Ende oec om daventure toe,
Die hi vanden borre wachte.
Ende te hans den coninc gedachte
Vanden ridders hier te voren,
Die siere moeder deden toren.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1669
1670[regelnummer]
Doen sprac die coninc: ‘Siedi niet
Genen ridder, die ginder vliet?
Hem willic volgen nu te hant;
Het es die alre meeste viant,
Dien ic nu levende weet.’Ga naar margenoot+
1675[regelnummer]
Mettien hi na hem sporensleetGa naar voetnoot1675-76
Sijn ors met ere snelre verd.
Mettien daer in porre werd
Menich man die volgede naer,
Maer die coninc was over waerGa naar margenoot+
1680[regelnummer]
Vele bat gereden dan si,Ga naar voetnoot1680
Ende ontreet hem allen daer bi
Verre voren in geent wout.
Al ridende riep hi: ‘Hout, hout,
Keert u, ridder, gi sijt gevaen,Ga naar margenoot+
1685[regelnummer]
Oft set u hier ter were saen.
| |
[pagina 144]
| |
Ic ben die coninc ende hier allene,
Keert u, wi selen hier gemene
Josteren onder mi ende u:
Canic, ic sal hier wreken nuGa naar margenoot+
1690[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Dat gi mire moeder hebt misdaen.’
Die ander liet vaste henen gaen
Ende antworde niet een word,
Ende reet vaste henen vord,
Ende sijn cnape vaste met.Ga naar margenoot+
1695[regelnummer]
Die coninc die oec niene let,
Hine sloech sijn ors metten sporen
Na die gene die reden voren,
Es den genen so na gereden,
Dat hine herlangende daer ter stedenGa naar margenoot+
1700[regelnummer]
Ende seide: ‘Keert u, dit es lachter,
Salic u steken moeten van achter?’
Die gene reet wat hi mochte,
Want hi des niet en dochte,
Al hordi den coninc aldus spreken,Ga naar margenoot+
1705[regelnummer]
Dat hine van achter yet soude steken,
Want en ware niet siere eren;
Om dit reet hi sonder keren.
|
|