CL geestlyke gezangen(1766)–Abdias Velingius– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 208] [p. 208] IV. De instelling van den Heiligen Doop. XLIII Lied. Voize Psalm XXXVI. 1 Toen Christus, onze Heer en God, Verrezen was, den dood ten spot, Eer Hy ten hemel spoedde, werd Hy aan zy- ner Jongren schaar In Galilea openbaar, En sprak dit, hun ten goede: Ik heb myn werk geheel volbracht; My is gegeven alle magt Zo boven als beneden: Gaat heen [pagina 209] [p. 209] leert langs het waereld rond; Nu moet myn woord met hart en mond Gelooft zyn en beleden! 2 Leer hen den heilweg recht verstaan, En kondig myn verbond hen aan: Be- sprengt hen in de Namen, Van Vader, Zoon, en van den Geest, Die wordt als God Dricëen gevreesd; Zeg dan geloo- vig, amen! Want die gelooft en door den Doop M' is ingelyft, heeft wisse hoop, [pagina 210] [p. 210] Om Zaligheid t' erlangen; Maar hy die 's Heeren Woord versmaad, En ook den Doop veragt en haat, Zal nimmer heil ontvangen. 3 God Vader, waare heilfontein! Ach doop Gy ons, en maak ons rein Van onze vuile vlekken, Door Jesus uitge- storte bloed. Die Zielen zuiverende vloed Laat ons ter wassing strekken; En wyl ook by dit waterbad Wy, [pagina 211] [p. 211] reeds in het verbond bevat, U hebben trouw gezworen; Zoo geef, dat door een goed gedrag Het in ons zicht- baar blyken mag Dat wy zyn weêr- geboren! Vorige Volgende