De roemster van den Aemstel off poëtische beschrijvinghe van de riviere Aemstel
(ca. 1630)–Matthijs van Velden– Auteursrechtvrij
[pagina 81]
| |
[pagina 82]
| |
Ay! laat u Nymphjens leeren,
Dit, dit mijn liedt, dit, dit myn liedt u ter eeren.
2.[regelnummer]
Dat de schoone Najaden,
De Napaeae, en d'Oreaden,
Te saam, te saam handt aan handt danssen
Op uwe boort, om-ringht met bloeme-kranssen,
En dat de Nymphjens swemmen
In 't klaar Cristal, in 't klaar Cristal u te kemmen.
3.[regelnummer]
Dat nimmer en verhuysen
Apollo noch de Musen
| |
[pagina 83]
| |
Van u, van u-we Stroom te woonen,
Maar dat de soete Venus oock komt kroonen
U hooft met Myrthen-bladen,
Als, als ghy u, als, als ghy u hebt gaan baden.
4.[regelnummer]
Dat on-we'er noch tempeesten,
Dat Menschen, dat noch Beesten
U nu, u nu, noch nimmer steuren,
Noch dat ghy moet oock als Schamander treuren,
Noch dat Bellonas woeden
U, u-we Vloedt, u, u-we Vloedt niet doet bloeden.
5.[regelnummer]
Maar dat de soete Vrede
Mach op u Bodem treden,
En dat, en dat u silv're baren
Sacht momm'lend' u groote loff verklaren,
Dat de Palm' op u kanten
Men, men noch mach, men, men noch mach vruchtbaar planten.
| |
[pagina 84]
| |
6.[regelnummer]
Vaart dan wel, ô Nymph' te gode!
Met de wensch' u aan-gheboden:
Vaart wel, vaart wel, ô schoone golven,
In u soo blyft myn soete lust bedolven:
Vaart oock wel ghy schoone Velden
Die, die myn naam, die, die myn name spelden.
Alleen de Hope.
EYNDE. |
|