De Amsterdamsche Pegasus
(1627)–Jacob Janszoon Colevelt, A. Pietersz. Craen, Jan Robbertsz, Matthijs van Velden– AuteursrechtvrijStemme: Vanden Ouden Grijn.HEt Ooste-wijntje dat weyd' soo guur en kout,
De Vries komt te velt, vrymoedigh en stout,
Geborstweert stijf, al 't gantsche lijf
Kloeck'lijck gemant,
Wil soo houden, schijnt hier, d' overhant.
2 Hy komt hier tref'lijck wacker in-getreen,
Door het heele land in dorp en ste'en,
In sulck ontsagh, dat nacht en dagh
Men blaest en kreunt,
't Valt te krancken troost, die op hem steunt.
3 Vryers en Vrysters schuurt hem toch de huyt,
Dat hy mach ritzen te lande uyt:
Sijn dwangh is groot, noch meerder noot
Kan hy ons doen
Door het willen van sijn Machtigh rantsoen.
4 In Huysen en Koocken speelt hy vaeck de meest',
Voor sulcken Vries is men seer bevreest,
Men brant, men stoockt, men smoockt, men koockt,
Tot sijner eer,
Vriesjen blijft wegh, en komt niet weer.
5 Ghy hout de wat'ren so besloten vast,
En doet u Moertje de swaerste overlast,
Ghy zijt te koel, geeft wel gevoel
Aen menigh man,
Die u strafheyt in 't minste lyden kan.
6 Schepen en schuyten ghy de vaert belet,
En doetse slapen op 't luye bedt,
Ghy Heere zijt, in dese tijdt
Seer machtigh rijck:
Niemant op der aerd' en is uws gelijck.
7 Arghe Vriesjen! treckt doch veer van hier,
Komt laet ons voor 't lest eens maken goet cier,
Nu avous dan, een volle kan,
Tot dattet stuyt,
Doet my nu bescheyt, en tijt te lande uyt:
|
|