De Amsterdamsche Pegasus(1627)–Jacob Janszoon Colevelt, A. Pietersz. Craen, Jan Robbertsz, Matthijs van Velden– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 89] [p. 89] Venus-Gunst, Stem: Orangee. DEes nacht voorleen ick lagh, Waer dat mijn oogh eens sagh, De snelgevlerckte jonge Guyt, En stack sijn bientje achter uyt, 't My groeten, ontmoeten, En spand' sijn boogh, So schutterlijck met kracht: In 't doncker, 't gefloncker, Dat in mijn ziel veel Minne-kuren wracht. 2 Ick raesde vande vlam, Doch onversiens soo quam Sijn Moeder met haer duyfjens teer Haest dalen vanden Hemel neer, Sy suchten, 'k wou vluchten, 'k Was heel verbaest, Door sonderlinghe pijn, Riep; Minner, Verwinner Sult ghy (loopt niet) van u Princesse sijn. 3 'k Vermande my seer stout, En sprack; hoe menighfout Heb ick, Goddin, u aen-gebeen, Met over-droef en naer geween! Den Lecker, den Trecker Stont vast en loegh, Met over-groot geluyt, Ghy Vryer, ghy Stryer, U lief, u hart, met u sal sijn de Bruyt. [pagina 90] [p. 90] 4 Wel, seyd' ick, God der Min, Wie heeft u inden sin Gebrocht van liefd' en vryery, 't Geen eenighsins soud raken my? Geruchten noyt vluchten In eenigh mont: Maer bleef by haer en mijn: 't Is wonder, dat onder U wesen schuylt een bitter-soet fenijn. 5 Ten langhen lesten, siet, Ick volghden sijn gebiet, En sprack het Meysjen noch eens aen: Terstont heeft sy 't met my bestaen, De kuren, de gluren, Die hy bedreef Van vrolijckheyt en vreught, Van singhen, van springhen, Om ons Versaem, geschiet met soet geneught, Vorige Volgende