Tijl II
(1930)–Anton Van de Velde– Auteursrecht onbekend
[pagina 9]
| |
Eerste kapittel.Ze hadden 't niet breed, Nele en haar zoon, want buiten de droeve trezoren van zeer lieve herinneringen, behielden ze slechts luttel munt.
Ternauwernood de prijs van 'n voorschoot grond en 'n huizeken. Die grond gaf tarwe. Dat huizeken werd - arm maar koninklik! - gesierd met hun wederzijdse grote liefde en de verering van oude Tijl. Tijlzoon was intussen 'n twintigjarige felle frisse boom geworden. Z'n arm was zo viriel als z'n hart. Nele en Tijlzoon werkten saam, dag aan dag, voor de karige korst die devotelik in liefdewarme sjofelheid werd gebroken. Over hun leven hing stille weemoedige harmonie. Maar Tijlzoon droeg in z'n ziel ook 'n deel van vader's erfenis: de wispelturige drang naar heftige daad, de verbeten kwelling over geleden onrecht, de hunker naar 'n wereld waarin 't oude geloof en de vele humane deugden niet stikten onder vuig sekwester. En die éne pijn: de onwetendheid over 't verleden, met die àndere pijn: 't vermoeden over veel verzwegen leed in moeder's hart, kwelden hem diep. Nele zweeg steeds op al die vragen, want was daar niet de kans, ook haar zoon gegrepen te zien door de brutale onfortuinlikheid die eens haar man verjoeg? Toch kwam ook de dag waarop de jonge Tijl alles vernam. Dat was de inzet voor ZIJN mannelike daden. Lamme, de oude getrouwe (die met z'n Belleken, hun vele kinders én hun winkeltje van garen en lint, hun naaste gebuur was), stond de zoon terzij zoals hij vroeger de vader had gevolgd. Lamme's kulinaire afgoderij werd in voorbije jaren geknakt door de werkelikheid van magere tafels en verwante gulzige monden. Hij verloor aan gewicht, maar won aan spier en wil. En z'n kultus voor Tijl senior was z'n spreuke en gebed. Dààrvoor was hij bereid te vechten en te sterven met nog luider jubel dan weleer! De herfstdag neigt naar 't Westen. Nele en Tijlzoon hebben de ganse dag op hun kleine akker gevrocht met ploeg en hegge. 't Vespert. Ze zullen samen verpozen en eten de noen-ate in de purperende zon. | |
[pagina 10]
| |
INELE - TIJLZOON.
TIJL junior
(laat 't ploegzeel los):
Moeder, 't gaat vesperen. - Heb ik geen korst verdiend? NELE
(vaagt, in langzaam beweeg, 't zweet van 'r voorhoofd):
Neem de korf, Tijl. TIJL
(vrijft met de hand over 't ploegstaal):
Gloeiend staat ie, moeder. We hebben gevrocht als ossen. NELE:
Gij 't meest, jongen. TIJL
(staart de zon in, gooit z'n armen kruiswijs open):
Zon, moeder! Zon en gij! (in één wijdbeense stap is ie bij haar, legt z'n handen op 'r schouders):
Zijt ge niet moe? NELE:
Ik voel geen moeheid, vent... Het werk van alle dag geeft brood. TIJL:
Ik wou 't alleen verdienen, moeder. En 't U thuisbrengen in uw schoot. En u rustig zien door 'n heldere ruit. NELE
(breekt het brood en reikt hem 'n korst, na er eerst 'n kruis over geslagen te hebben):
Eet, jongen. 't Brood is warm gestoofd. TIJL
(neemt werktuigelik aan):
Warm als de aarde waarin de verse voor glanst, ontvankelik. Warm als uw hart, moeder, en als uw goedheid warm... NELE:
Eet nu, Tijlzoon. TIJL:
... Warm als liefde, moeder... NELE:
Ge hebt ze beide verdiend: liefde en brood... | |
[pagina 11]
| |
Er lokt wispelturigheid in uw kop (glimlach): Zo ging 't ook bij uw vader.
Als nu eens deze sikker de onze is... TIJL:
... En we 'n paard hebben of 'n ezel... (bijt in z'n korst).
NELE:
... dàn krijgt ge de zweep in handen, Tijl! Maar of IK nog wennen zal aan rust? TIJL:
Dan schrijft ge, moeder - als 't zover komt - in dat oude boek van vader uw gedachten en uw herinneringen... NELE:
Er is zóveel! En m'n letterwijsheid ben ik kwijt... TIJL:
Och, wat geeft dat! 'k Zet geranium en eglantier en jasmijn bij uw venster, hang 'n kanarie aan de muur, geef u 'n kat met negen jongen, en... m'n broek met 'r gescheurde poort... En garen en lint en saai en priemen en naalden... 'k Haal de winkel van Belleken leeg! (Hij schatert. Dan weer verinnigd):
Moeder: de zonnevlam ketst in de blommen, de kanarie kwettert als 'n rap-rap-lekkend kraantje vol zilveren bellekens... de kat ronkt... de jongen piepen... En GIJ, moeder, met uw stil werk - en de vele dingen van uw huis - en met uw ogen naar mij, die vóór uw venster de berm opensnij met m'n ploeg, - gij hoort de oude woorden weer, ziet de oude wezens weer, tast met uw arm-verruwde handen naar 't oude boek en schrijft... Zó dat ik eens kenne uw geschiedenis, moeder. - Want vele dingen kunnen niet dan met 'n pen verwoord. - En veel moet er zijn dat achter uw diepe ogen ligt. - Veel pijn ook, - en luttel vreugde. Maar pijn of vreugd, het kàn niet dan heilig zijn, want die ik 't leven dank, en die m'n vader trouw bleef al die voorbije jaren, gij moeder, gij zijt m'n aarde en m'n zon en m'n geluk! | |
[pagina 12]
| |
NELE:
Dromer! TIJL:
Eén droom hangt me in de kop van jaren her! (verstild)
Als vader ooit weerkeert... NELE
(verwaasd):
Als... TIJL:
Dat zàl. - Dàn gij met vader in 'n sjees! En ik trek u beiden triomfant onder festoenen de straten door, Vlaanderen door! Als 'k dàt bedenk, kriewelt jolijt onder m'n vest... Geen gouden jubilee is zó sterk ab m'n vizioen... NELE:
Bekommer u niet om mij. Uw jeugd... TIJL:
En de uwe, moeder! NELE:
Gebroken... TIJL:
Nee: bedroefd. We overwinteren, moeder! Uw prins - mijn vader - tovert de lente weer in uw bloed. 'k Zie u reeds, glorieus als 'n O.L. Vrouwke, met 'n krans in uw haar... We hangen overal Mei-kapellekens aan de bomen; strooien zand vóór uw voet; rollen de kelder vol vaten bier... Ach wat! Leven Tijl en Nele! We kleden u als 'n bruid in stralend oranje (da's veel schoner dan wit!) en dragen uw sleep tot aan 't hoogkoor waar de pastor met 'n beefstem Te Deum zingt. En duzend mensen, nee: 'n miljoen! krioelen rond de sjees, en roepen om uw lach en om vader's groet... En ze noemen u koninginne, en vader... | |
II.NELE - TIJLZOON - LAMME.
LAMME:
Smakelik eten! | |
[pagina 13]
| |
NELE
(lacht spijts haarzelve.)
TIJL:
Lamme! Bakhuis dicht! LAMME:
Merci, merci. Stoor ik u, jonkheer? Dan vraagt Lamme ‘pardon’... Ik eet geerne in gezelschap; dat geeft appetijt. 'n Mens van MIJN jaren zoekt gezelligheid. NELE:
Waar is Belleken? LAMME:
Thuisgebleven. Tistje ligt met de mazelen... en de zeven ander zullen ze krijgen. 't Wordt 'n hospitaal. 'k Ben er alleen op uitgetrokken. Vandaag gerst gezaaid; morgen naar de stad met onze Wannes. TIJL:
Gaat ge dat peerd verkopen? LAMME:
Die krijgt knobbelpoten...... Och ja, 'n oud trampeerd, he? Ze kunnen er leverpastei van maken! NELE
(lachend tot Tijl):
Span 'm in uw sjees, Tijl! TIJL:
Geef 'm kado aan de kavalerie! LAMME:
Wannes zou niet willen. 't Beest heeft teveel eergevoel! TIJL:
Allo, Lamme, ik heb nog drie voren te ploegen. LAMME:
Goeie moed. NELE:
De dag is goed geweest en mild... (ze staat recht)
TIJL:
Moeder, ga naar huis. Lamme zal me helpen. | |
[pagina 14]
| |
LAMME:
Wablief? NELE:
Nee, laat 'm eten. Ik houd de boom. TIJL:
Lamme! LAMME:
Neleken, ga naar huis. Wacht, 'k heb 'n plan. Loop gij 's naar Belleken. Twee vrouwen doen in zo'n mazelenmizerie méér dan twintig man. En IK zal de ploeg... TIJL:
Akkoord. NELE:
Danke, Lamme. 'k Zal Tistje verzorgen. LAMME:
Da's goed. Gij zijt onze engel-bewaarder, want Belleken is nogal bang. Presi es 'n mees... Da's nog van in de tijd van ‘Chanteclair’... NELE
(verwijtend):
Lamme. - LAMME:
De zon zal er niet van verschieten, Nele! NELE:
Nee, maar dat is voorbij. LAMME:
Amen. TIJL:
Tot straks, moeder. NELE
(exit met 'n handgroet.)
| |
IIITIJLZOON - LAMME.
LAMME:
Adios, zeggen de spanjolen. Tja... (terwijl hij z'n eetalaam
| |
[pagina 15]
| |
weer inpakt) m'n banket is uit. Het nagerecht is voor 'n goê jaar. M'n riem moet ik niet lostrekken. Tijlzoon, we leven mager. Niet voor 't fatsoen, maar omdat de zeven vette koeien verzopen zijn. Waar is de tijd toen we, ik en uw vader, rondklawierden door het land... De tijd van de rijke tafels, de festijnen van Baltazar... Al die manjifieke simbolen van leven, zoals beuling en hesp en getruffelde ganzen... en wijnsaus en kalfsribben, en de kelders met hun glorierijk misterie van vele vaten waarin de bruine lokt en klokt... en de reien stopen met Leuvens, en de grote koele schotels rijstpap...
Kapot, jongen, alles voorbij... gelijk de Lorelei die, zo 't schijnt, 'n schoon vrouw moet geweest zijn zolang er vrijers waren aan de Rijn. TIJL
(heeft zitten dromen):
GIJ zijt de vrijer van uw maag. LAMME:
Gewéést, Tijl, gewéést! 'k Heb nu tien magen te vullen en 'k heb maar twee handen... TIJL:
... en 't oog van O.L. Heer. LAMME:
Da's waar. Gij kunt nog kanunnik worden... TIJL:
Nee, ik woon in 'n ander straat. LAMME:
'k Wil 't geloven. Met 't bloed van uw vader zit ge niet stil. TIJL
(na 'n poos):
Wat is die ‘Chanteclair’, Lamme? LAMME:
Ja... e... Dat... dat is zoiets geweest als wat 'n minister zou noemen... 'n incident... Zoiets, afijn, als 'n wolfijzer waar gelukkig alleen uw slip in vastgeraakt is. Kus uw pollen... | |
[pagina 16]
| |
TIJL:
Dus niet plezierig? LAMME:
Ja...... voor sommige mensen wel, zo 't schijnt. Daar wordt gelachen en gespeeld, en... Maar jongen, wat heb ik u dat allemaal te vertellen. Ge zijt nog niet meerderjarig! TIJL:
Telt één jaar min of méér? Er schuilt zwart achter uw woord, Lamme. Is dat minder zwart op één-en-twintig? LAMME:
Na, na, filozoof... ik ben aan 't denken hoe 'k u zonder spreken zou uitleggen... TIJL:
Rotheid, Lamme! Rotheid in Vlaanderen! Hoe blijft die bestaan? LAMME:
't Is zo 't schijnt 'n nodig kwaad. Heeft Nele nooit...? TIJL:
M'n moeder zwijgt, want ze vreest m'n opstandigheid. LAMME:
Geve de hemel, met sint Joris aan de kop, dat GIJ, vent... Och, en d'r is nog zóveel... Zie, ge trekt de ploeg door uw schamele akker. - 'k Zal meetrekken, voor Nele en voor u, Tijlzoon, want gij ook krijgt honger en gij moet brood hebben uit het graan dat op die akker groeien zal... Maar dan komt de inktvis (dat beest kent ge, he?) de inktvis van de sijns, en die zuigt driekwart leeg van uw schuurken, en zweet van overdadigheid en zuigt nog... tot bij braakt. 'n Lelik beest, Tijl. We hebben er schrik van. En zeggen dat één slag 't zou doen barsten. Barsten zodat al het gestolen zog van onze moedergrond weer terecht kwam bij hen die 't rechtvaardig hebben verdiend. Barsten na één slag! Dàt beest én 't gluiperig Venusdier! Chanteclair en de finansie! Tijl, was uw vader hier! Lamme ziet de nood en voelt hem aan 't eigen lijf en voelt hem in 't schuchter leven van wijf | |
[pagina 17]
| |
en welpen... maar Lamme's kracht is vergaan omdat Tijl's adem hem met meer wakker blaast... TIJL:
Lamme... LAMME:
Goedzak, volgens de schrifturen van de burgerlike stand. Ik nijp soms m'n vuisten rond m'n eigen nek om de kitteling te voelen, 't genot van 'n wurging zó als ik wurgen wou al wat ons klein houdt en zoet als 'n suikerdot! Sakkerdomme! zo'n probasie helpt niet... en ik zwijg als vermoord, jaren lang. 't Doet pijn... want niet alleen het festijn voor m'n buik moet ik derven - en dat is erg! - maar ook 't festijn voor m'n afgetobde ziel... en 'k begin te geloven dat dàt nog erger is. TIJL:
Lamme vergeestelikt. LAMME:
't Kan gebeuren. - Zie, als uw vader terugkwam dan zou'k op de toren klimmen, en blazen op de hoorn 't orkaan van opstand... want mét hem voel ik me sterk! TIJL:
Maar zónder hem... LAMME:
...... TIJL:
Zonder Tijl, de dagelikse zonden: eten, slapen, drinken, sijns betalen... LAMME:
... en dromen van 't verloren paradijs. TIJL:
God help', maar zó'n leven! Glarieogen als 'n koe, en kauwen wat onder uw tanden valt! Lamme, ge zijt respektabel voor mij omdat ge bijna broer van m'n vader waart... LAMME:
Jaja, jong', ge moogt me gerust nonkel noemen. | |
[pagina 18]
| |
TIJL:
... maar dat ge met zo'n lijf en de rest van uw wil geen deur inbeukt! LAMME:
Waar naartoe? TIJL:
In 't vrije, lammeling! LAMME:
Geef me 'n kaartje voor Amerika. TIJL:
Dà's dezersie! LAMME:
Heb ik nog niet genoeg gediend? TIJL:
In de keuken. Heel uw leven is één ode geweest aan pollepel en marmiet! LAMME:
Larmee marsj suur song vànntre.Ga naar voetnoot(*) TIJL:
IJzervretersmoraal! LAMME:
Dat hebben ze mij geleerd bij de maseurkens tussen twee vragen van de katechismus. Kom, we gaan ploegen (hij zucht diep).
TIJL:
De os blaast... LAMME:
... van plezier, Tijl! Acht jong' met de mazelen en 'n winkeltje met garen en lint. Als 't zo voort gaat, kunnen we achtereen bobijntjes eten. TIJL:
Zagerij! | |
[pagina 19]
| |
LAMME:
En dàt spreekt van deuren inbeuken. Zeg me dewelke? D'r zijn er duzend! Dat krijg ik alleen niet gedaan! (hij gaat de berm op)
TIJL:
Lamme, vertel me van m'n vader. LAMME:
Ge weet toch... TIJL:
Ja... dat ie vertrok éér ik geboren was; dat 't wanhoop was die hem dreef, wégdreef... Maar het motief? Hondervoud hebben daarop gezinspeeld de velen die mij omringden. Gezinspeeld! Alsof de waarheid moest getemperd in 'n dwaze lach! Alleen m'n moeder heeft toen niet gelachen. LAMME:
Wij evenmin. Kom, aan de ploeg. Ik zal trekken. TIJL:
Op God's gena! LAMME
(trekt het ploegzeel over 'n schouder, maar wijlt nog even):
In die tijd, jongen, (GIJ waart nog 'n larve) speelden we kruis of munt met ons geluk. En... 't sloeg tegen. Van de geweldigste hemelvaart werd Tijl neergesmakt. De drievoudige vreugde: land, vrouw, tehuis, opeens weergevonden, werd met één vloek uit z'n arme hart gerukt. TIJL:
Verder. LAMME
(trekt de ploeg terwijl Tijl hem volgt, de handen aan de ploegboom).
(Hij skandeert z'n woord op de maat van z'n stap):
't Hart van Vlaanderen
sliep; 't Geloof was water zonder wijding...
't Hele land - het schoon vizioen -
bleek inder waarheid grijs en koud...
| |
[pagina 20]
| |
TIJL:
Dàn...? LAMME
(houdt stil, bekijkt Tijl 'n poos):
Uit. TIJL:
NIET uit! Nù 't vervolg, Lamme! Wat toen niet kon, niet mocht, niet zou - Wat, treuzelaars, bevers, bangerikken! - nù zal 't geschiên! Zo m'n vader niets vermocht, niet GENOEG vermocht, was 't jullie schuld! De massa was gelijmd aan vare en vrees. De kudde blaters die vierklauwens vluchtte voor de neus van één Walse steenrat. Hier, lobbes! 't Leven is 't leven waard! NIET in de waan van 't gestolen vaderhuis: dat is gekoleurde vervalsing. Dromen zijn steriel als 'n luxevrouw! We moeten de werkelikheid kraken: harde noot met pittige pit! Ik gooi m'n jeugd het leven in, de wereld in. Geen nood! Balkoen en siter kan ik missen! En ook de maan en 'r romantism. De hoge hak van ‘de Maintenon’ krijgt ge kado! En 'r keurslijf past niet rond mijn romp! Hallo dwazen, dwepers, roekelozen! Houdt mart van uw ouwe vodden! Geen misteries meer! Geen kamerkensroes! Geen lonk of geflooi! De dààd! LAMME:
Stil! Stof in de buurt! | |
IV.TIJLZOON - LAMME - BELLEKEN.
BELLEKEN
(komt aanlopen, 'n brief in de hand):
Lamme! LAMME:
Wat is er, kind? Zo gejaagd? BELLEKEN:
'n Brief! D'r is 'n uil op ons erf neergestreken, en hij droeg aan 'n poot... | |
[pagina 21]
| |
LAMME:
'n Uil? Tijl!! Da's niews van uw vader! BELLEKEN:
'k Heb 't ook gedacht. TIJL:
Van vader? LAMME:
Laat zien... TIJL:
Hier! BELLEKEN:
Déze is voor Lamme. D'r wits er ook een voor Nele. Ze kreeg 'm al. LAMME:
Ja ja. (lezend) Aen de peiselike Lamme, oeck ghenaemd Goedsack. (voor zich) Perfekt.
TIJL:
Scheur 'm open, nonkel! LAMME:
Luister...... (leest) Geliefde maag...... (da's dubbelzinnig!) ...
TIJL:
Dat gaat MIJ niet aan. Ik moet naar huis. Die àndere tijding... LAMME
(leest voort):
Geliefde... ja... Vanuit m'n Robinsonse eenzaamheid groet ik u! en al de vrienden - zoveel sterren aan m'n donkere hemel... TIJL
(Belleken meetronend):
Kom, vriendin! Eerst de brief bij moeder. Straks hoort ge Lamme's niews. (Tijl en Belleken exeunt.)
| |
[pagina 22]
| |
V.LAMME.
LAMME
(leest voort):
...donkere hemel... (hij kommenteert) Tiens! hier is niet in geknipt. 't Is waar ook... die uil vloog niet langs de ‘veiligheid’... Braaf beest, ze moesten u lauweren! Tja... (leest verder) Gij geeft me soelaas, en zijt m'n verwachting... (kommenteert) Niewaar, Tijl, 't is andersom. De geschiedenis van de koningskinderen. 't Water is diep, en de heks... de katijf... 't serpent... alla, ja, hoe moet 'k 't noemen, dat onbeschrijfelik instituut dat u banvloekt om de minste staatsvijandige zucht uit uw achterpoort?...
(leest verder)
Ik bouw op u, maar gij zijt het werkelike ambacht der bevrijding. Eéns zal 't tuiten, dàt zal ik horen tot op m'n eiland. 't Wordt 't sienjaal voor m'n laatste en definitieve tred op de vadergrond. (kommenteert)
Bravo, Tijl. We verwachten u... en uw zoon wordt 'n klepper naar uw smaak! (Hij keert de brief om en zet zich, met 'n armemense-potlood, aan 't schrijven op de verso...
Er klinkt opeens 'n geweldige, ononderbroken, tromroffel, naderend. Daar verschijnt op de akkerberm: SOOI, de veldwachter. Hij posteert zich vlak vóór ons, en begint, na 'n brutale eindroffel, van 'n vel minister-papier te lezen: | |
VI.LAMME - SOOI.
SOOI:
Burgers en burgeressen! De kommandant van 't garnizoen... LAMME:
Ha, Sooi! Komde gij lessen geven van militair fatsoen? | |
[pagina 23]
| |
SOOI:
...De kommandant doet u kond
dat terstond
alle schachten,
mitsgaders
hun vaders,
in maneuverdracht en
vechtpostuur
worden opgeroepen
voor onbepaalde duur.
LAMME:
Sst! Sooi, hier!
(reikt 'm zijn papier over)
Dàt papier
is voor de troepen!
Lees het...
SOOI
(is eerst ‘geskandalizeerd’ door Lamme's onderbreking):
Lamme, in naam der wet! LAMME:
Goed, goed. 'k Heb 't er in gezet.
Lees! Lees hier, lees overal.
MIJN proza oogst méér sukses
dan de fles -
trekkerij van uw kommandant.
Want
't zal
rumoeren
over de moeren
als de roffel
van uw trom.
Blijft ge stom,
dan vertrap ik u als 'n pantoffel!
Lees! of sterf!
SOOI:
Bederf
m'n reputasie niet!
| |
[pagina 24]
| |
LAMME:
Kruip, kromme kartoffel,
nadien van schrik in de ‘dulle Griet’,
't kan me niet bommen,
maar nù: 'n daverende roffel
op uw trom, en
lezen! lezen!
SOOI:
De kommandant... LAMME:
Nee, DIT! (wijst zijn papier aan)
SOOI
(na 'n ruk aan z'n broeksband):
Het oude Vlaanderland,
verjongd en eindelik ontwaakt,
roept, bij monde
van z'n voorlopig bewind,
alle kracht van tien uur in 't ronde
gezwind
tesaam voor morgen vroeg...
LAMME:
NIET in de kroeg! SOOI
(waardig; niewe ruk aan z'n broeksband):
Silentium!
(leest voort)
...voor morgen vroeg in 't nuchter
huis van Lamme. 't Schuchter
liedeken is uit!
Hoorngetuit
is het sienjaal.
Zo ge't hoort,
dit fris kabaal,
loopt dan bijeen! Elk zegge 't voooorrrt!
LAMME:
Gij hebt talent
om admiraal te zijn,
- of koster. Roep nu, vent,
de wereld saam!
| |
[pagina 25]
| |
SOOI:
Dat kost me 'n blaam
van de minister!
LAMME:
Zwijg, profane slip-filister!
Weg van hier!
(Sooi exit, al roffelend...)
| |
VII.LAMME.
LAMME:
Die is op zwier... (Naderend gezang)
Alweer hongerlijders? Of is dat 'n kantiek van verzadiging? STEMMEN
(brullen crescendo en naderend):
Alle delgen vlees en soep:
waar kan men beter wezen?
La Madelon veut nous servir à boire...
'n Bende rekruten, met bebloemde hoedjes, in drollige marsj - ietwat geonduleerd, die marsj! - te voorschijn, op weg voor de keuringsparade...
| |
VIIILAMME - DE BENDE.
LAMME:
Bonnzjoer! La patrie vous salue! (De stemmen één na één stil.)
Gij zijt van 't goê jaar. De rammel der gamellen verbeidt u met z'n blikken triolen! De trompetten van 't militaire Jericho ver-blazen uw Vlaamse wil tot dartele confétti! Saluez! mannen van 't ras der masekliers! Nog één dag wallebakken, en uw muilen worden gefatsoeneerd naar 't model van mislukte zuigelingen! De graat van uw harde ruggen zal plooien op kommando, en uw devote handen staan paraat voor elke korvee. Wat is de subliemste ‘Pivert’ op de mouw van uw korporaal | |
[pagina 26]
| |
naast de etheriese walmen die gij snuiven zult in de ‘latrines’ der proleten? Noch dàt, noch iets kan u weerhouden nederig ende berustend uw devoor te doen, al begrijpt gij geen sik van het kommando! ENKELEN:
Hola! Hola!
Doe dat fornuis dicht!
Weg met die pens!
LAMME:
En als gij niet plooit: de dood-met-de-kogel!
Als gij niet zwijgt: de kogeldood!
Als gij verroert: gekogelde dood!
Voor elke zucht wordt g'omgekogeld!
Kogeldood, dood-en-kogel: 't ewig refrein!
Wie wil niet dood en gekogeld zijn?
BENDE:
Verdorie plezant!
Défaitist!
Laat 'm spreken!
Gelijk, mannen!
Hij is jaloers!
LAMME:
Zet u neer, mannen, zet u neer!
Mijn kantien staat altijd open!
Onder de paraplu van sinte Marten is 't frisser dan in uw
onzalige kroeg!
BENDE:
Alléé kadéé!
Als 't voor niet is!
Ge moogt 's rondgaan!
LAMME:
Ik verkoop geen vergif tegen zwaarmoedigheid!
- Genever is 'n eksploot van demagogen -
Al vereer ik alle buik-akkoestiek,
toch hoor 'k met kompassie de dissonanten
van uw mizerie dwars door uw vel!
| |
[pagina 27]
| |
Doolaards, slaven in Egypte!
die 'n Messias zoekt, komt hier!
'k Zal u - gelijk sint Jan de doper -
z'n komst verdietsen. Zit neer! Zit neer!
(De bende is gezeten.)
LAMME:
Twintig jaar - min of meer - geleden,
kwam Klaaszoon - Tijl - in Vlaanderen weer...
Hij zocht en vond z'n ziele: Nele,
moeder van dit wijds gewest.
Hij zocht z'n vaderhuis... doch vond
'n liederlike dekadensie
waar eens de vrome mond van Klaas
gebeden had en zoete Vlaamse
woorden hem had voorgespeld. -
Het oude dak was weggehaald.
De sproke van ‘de vroede uyl’
vervangen door 'n vreemde haan,
'n Kanteklaar...
BENDE:
Nee: Chanteclair!
LAMME:
Presies! Gij kent de tale, hoor'k!
En in 't verkrachte vaderhuis
werd Nele - ziel van u en mij,
en ziel van Tijl! - in slaap gedoofd!
'n STEM:
Da's onrecht!
LAMME:
Onrecht? Ei, kornuit!
uw tonge steekt, dat vind ik fraai!
Maar uw gezellen voelen 't niet...
BENDE:
Wat?
Voel ik niet?
Geen onrecht, wij?
| |
[pagina 28]
| |
LAMME:
...En Tijl die alles weer verloor:
z'n huis, z'n liefde, en bovenal
het éne nodige: Geloof -
in - 't leven... moest terug,
oneindig troosteloos terug
naar 't eiland-van-geduld...
(met klem) Maar nù, nù vraag ik...(Tijl jr. die sinds enkele ogenblikken Lamme afgeluisterd had, springt nu te voorschijn.)
| |
IXLAMME - BENDE - TIJL JUNIOR.
TIJL:
'k Weet genoeg!
(De bende veert recht.)
Leen MIJ het woord!
Spitsbroeders, horkt!
Hij, Klaaszoon, was mijn vader!
BENDE:
Tijl!
TIJL:
Hij MOET hierheen!
LAMME:
Terug aan ons!
BENDE:
Da's recht!
TIJL:
'n Brief van hem verklaart
z'n weemoed én z'n niewe hoop.
Maar éér hij weerkomt...
BENDE:
WIJ aan 't woord!
LAMME:
Proficiat! Ze zijn bekeerd!
| |
[pagina 29]
| |
TIJL:
Nu, kort en goed, m'n broers: de daad!
We kwijnden hier in dromerij...
LAMME:
'n Roos, 'n vlinder, 'n gedicht...
BENDE:
Maar niets VERRICHT!
TIJL:
Geen wak en wankel weegekwijl;
de harde plicht!
Voor Vlaanderen én z'n leider: Tijl,
MIJN vader, UW bevrijder!
LAMME:
Tsa!
Wie helpt 'n hand?
Wie steekt de brand
in 't muffig kot dat ons omknelt?
BENDE:
Geweld! Geweld!
TIJL:
Eer 't zo ver komt, uw woord van trouw!
Zo helpe ons O.L. Vrouw
van Vlandren!
LAMME:
Loopt nu 't land door om dë andren
te wekken uit hun slaap!
BENDE:
Het zal!
TIJL:
Zo gij het WILT; zo gij niet mal
en murw uw vuisten hangen laat,
ketst eens de daad
de bres in 't oude Sezam!
BENDE:
Goed!
| |
[pagina 30]
| |
TIJL:
Rukt u die blommen van de hoed!
Nog is 't geen tijd voor feesten, maar
voor harde, sterke arbeid, naar
uw vrijheid en geluk!
BENDE:
Houzee!
LAMME:
De Walse hane...
BENDE:
Weg ermee!
TIJL
(die Nele ziet naderen):
Niet voor geld!
LAMME:
Wij spekuleren niet.
TIJL:
Niet voor 'n tietel!
LAMME:
Geen kroon noch blazoen!
TIJL:
Niet voor mij...
LAMME:
Noch voor Lamme!
TIJL:
Zelfs niet voor m'n vader moet ge't doen! Maar (roept tot Nele: Hier!) voor Nele, ons aller moeder, de ziel die we nodig hebben in 't verslaafde lijf!
BENDE:
Nele! Nele!
LAMME:
De tocht beginne!
| |
[pagina 31]
| |
XLAMME - BENDE - TIJL JR. - NELE.
NELE:
Tijl, jongen, wat? TIJL:
Geen vragen, moeder! ONS hoort het werk, en u de rust! BENDE:
In stoet! (ze scharen zich rond Nele)
NELE:
Ach, wààr heb ik dat al verdiend? BENDE:
Ho-hop! (ze tillen Nele op hun schouders)
LAMME:
Gepromoveerd tot koningin.
Niet uit tradisie, maar - met één vonk -
uit liefde van uw volk!
TIJL:
Gegroet, moeder! LAMME
(krijgt 'n idee: de ploeg):
Hier! Het nobelste vehikel! NELE
(terwijl ze naar de ploeg gedragen wordt):
M'n jongens lief... wat'n gedoe
voor mij, die toch geen ‘koets’ behoef?
TIJL:
Laat, moeder! Laat u voeren! 't Is
uw eerste glorierijke koers!
Vooruit nu, sjouwers!
BENDE:
Elk'n hand... (ze trekken saam het ploegzeel, nadat ze eerst hun hoedkransjes rond de ploeg hebben gehangen.) | |
[pagina 32]
| |
LAMME
(die de dissel houdt):
Uw blijde intree, Nele! Huu! (De ploeg wordt voortgetrokken. Tijl vergezelt Nele, naast haar stappend, hand in hand. En de tocht wordt geritmeerd door het felle woord:
ALLEN:
Trek het touw
taai!
Zwaai
de boeg
der ploeg.
Houw
de hak
strak
en hard de grond in!
Nu 't begin
van 't werk, maat!
Naar de daad!
|