Spelenderwijs (zuiver) Nederlands
(1959)–J. Veering– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||
Het juiste woordHet piekeren over het juiste woord - precies dat éne dat het doet en niet het andere - is een inspannende, maar niet onplezierige bezigheid. Het geeft u een diepe voldoening als u na lang zoeken en schrappen het woord gevonden hebt dat u nu net nodig had. Opruiende redenaars maken daar een sluw truukje van. Ze weten allang dat ze zullen zeggen: deze man is een vod, maar ze doen of ze er wanhopig naar zoeken: deze man is een, uh, hoe zal ik het zeggen, deze man is een (en dan ineens plukken ze het tot opluchting van het publiek uit de lucht) een vod! Het juiste woord hoeft zeker niet het meest opvallende woord te zijn. De lezer slikt het door in het tempo waarmee hij er vele tientallen per minuut verslindt, en hij beseft meestal nooit wat voor denkwerk er nodig kan zijn om één woord dat zo bescheiden tussen de rest staat, te zoeken. Handschriften van dichters geven ons enig inzicht in die uitputtende tocht naar het juiste woord. Het kan voorkomen dat een gedicht u simpelweg ontroert door de grote eenvoud van woorden. De dichter zal het achter elkaar hebben opgeschreven. Als u het handschrift zou zien, merkte u hoeveel hij heeft geprobeerd, hoe dikwijls hij heeft doorgestreept, voordat hij die gewone woorden had. Dan dient u nog te bedenken dat in het geknoei met inkt of potlood lang niet alle probeersels zijn opgenomen. Van Flaubert wordt verteld dat hij dagenlang kon lopen te zoeken naar één woord voor een zin in zijn romans. U hebt die tijd niet. Wat vandaag wordt geschreven, had de | |||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||
vorige week de deur al uit gemoeten. U wordt kriebelig; het woordenboek helpt a pas wanneer u het woord al weet, maar biedt u niet een woord pasklaar aan; u pakt ten slotte maar het eerste en dan maar niet het beste woord dat u te binnen schiet: ze zullen me wel begrijpen en anders kan ik het ook niet helpen. Zeer veel taalmoeilijkheden zijn terug te brengen tot de juiste woordkenze. Woorden komen en gaan; de structuur van de zin, de volgorde van de woorden zit ons veel vaster in het bewustzijn; daarin verandert ook maar betrekkelijk weinig. U kunt in de Camera Obscura vele woorden aanstrepen die verouderd zijn of die u in een andere betekenis gebruikt, maar u zult niet vaststellen dat Hildebrand de woorden een andere plaats in de zin geeft dan die waaraan u nog steeds gewend bent. | |||||||||||||||||||||
1. synoniemen.Een tijd geleden waren de Nederlandse gezinnen rusteloos bezig met het oplossen van puzzels waarmee geld was te verdienen. Eén van de drie woorden is goed of alle drie zijn goed: het leger moest na dagen strijd voor de vijandelijke macht deinzen❘terugtrekken❘wijken. Bij de eerste twee ga je achteruit, bij de laatste hoeft dat niet. Bij het eerste blijf je de vijand aankijken, bij het tweede draai je je om. Het eerste is onvrijwillig, het tweede doe je na een besluit te hebben genomen. Wat is het nu? Laten we het er maar op wagen: twee. Een leger kan zich ook ter plaatse doodvechten; het gaat dus achteruit op commando en het zal daarbij zijn rug keren (of zou dat niet meer zijn vluchten?) Er is geen bezwaar tegen zulk tijdverdrijf, maar wel moet men beseffen dat verreweg de meeste raadselzinnen weinig of niets met taalkunde hebben te maken. De woorden hebben niet allemaal een precies omschreven betekenis, die voor alle gebruikers in alle situaties gelijk is. Tot het | |||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||
dwaze einde doorredenerende, zou men kunnen zeggen dat een woord zoveel betekenissen heeft als er gebruikers zijn. De voorstelling die ik uitdruk met tuinhekje, is anders dan de voorstelling die een ander met dit woord opvangt: ik denk aan een houten, de ander denkt aan een ijzeren hekje. Een woord zit niet zo maar los in ons geheugen. Het hoort thuis in een bepaalde sfeer, het heeft voor de één vaak ook een geheel andere gevoelswaarde dan voor de ander. Bij het woord oorlog denkt een twaalfjarige knaap die Indianenboeken leest, aan iets anders dan de oorlogsveteraan die de gruwelen kent. Maar er is natuurlijk een ‘gelijke noemer’ anders zou de taal onhanteerbaar zijn. Iedere taal kent synoniemen, woorden die gelijk of vrijwel gelijk in betekenis zijn. Keuze tussen woorden die gelijke betekenis hebben (dikwijls en vaak) levert niet veel moeite; men zoekt, wikt en weegt bij de woorden die wel voor driekwart elkaar bedekken, maar net iets meer of iets minder geven: derhalve - dus - bijgevolg, geneigd - genegen, bar - dor - droog - schraal. Het kan zijn nut hebben eens om een zg. synoniemenwoordenboek op te slaan. Het oudste is van 1821: Woordenboek der Nederduitsche Synonimen. Sindsdien zijn er meer gekomen en de puzzelrage heeft het aantal bijzonder sterk uitgebreid. Er zit echter iets gevaarlijks in. In de synoniemenlijsten zijn vrij veel verschillen achteraf ‘ingefantaseerd’ die niet op het werkelijke taalgebruik berusten. Het verschil tussen kibbelen en twisten is duidelijk, maar is een woud nu werkelijk iets anders dan een bos, dichtbij iets anders dan nabij, een zoen iets anders dan een kus? Natuurlijk kunt u niet altijd het eerste door het tweede vervangen, maar dit komt minder door het verschil in betekenis dan door het verschil in gevoelswaarde, sfeer, gebruikswaarde, stijl enz. Kies bedachtzaam het woord dat u voor uw doel het | |||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||
beste voorkomt, en laat u niet te gauw ondersteboven praten door de puzzelaar die zo precies het verschil weet tussen een mooi vers en een schoon vers. Sommigen zoeken bij de strijdvraag over de betekenis van een woord naar de ‘eigenlijke’ betekenis, d.w.z. ze gaan de herkomst van het woord na, de etymologie. Nu is het vaak verbluffend, te zien waar een woord vandaan komt, maar men mag aan die herkomst niet te verre gevolgen voor het hedendaagse gebruik verbinden. Barmhartig heeft iets met ontfermen, erbarmen te maken en meedogend met dogen, deugen, toestaan, maar daarom ontlopen barmhartig en meedogend elkaar niet zo heel veel in betekenis. De barmhartige Samaritaan was ook meedogend. In de journalistiek en in de schone letteren vervangt de schrijver een eenmaal genoemd, opvallend woord, ter fijnere schakering of afwisseling, in het vervolg meestal door een synoniem. Afwisseling verhoogt de leesbaarheid; u moet er echter geen dogma van maken dat een woord nooit op korte afstand herhaald mag worden. In een informatief verslag, een wetenschappelijk rapport bijvoorbeeld, hoort het stijlmiddel van de afwisseling door synoniemen niet thuis. Een eenmaal gekozen woord moet zo blijven, anders is er gevaar voor verwarring. Dat wil weer niet zeggen dat de schrijver geen afwisseling moet nastreven als er geen gevaar voor verwarring is. | |||||||||||||||||||||
2. clichés.Naar afwisseling streven kan men vooral als men wat zuinig doet met clichés, met gemeenplaatsen. Probeer af en toe eens een ander woord voor: facetten onder de loep nemen | |||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||
een steentje bijdragen Deze clichés (en nog talloze meer) voorzien in een behoefte, zonder twijfel. Het is ermee als met de geijkte wendingen in de zakelijke brieven. Ze kunnen niet geheel worden gemist; vermijdt iedereen ze altijd en overal, dan ontstaan er toch weer nieuwe clichés. Woorden zijn maar woorden, ze zijn niet de dingen zelf. Wilt u steeds wat anders dan anders, dan wordt uw stijl gekunsteld. Ter spitsing van uw vaardigheid met woorden kunt u uzelf de dwang opleggen nooit meer bijvoorbeeld een rol spelen te gebruiken, de ‘gemeenste aller gemeenplaatsen.’ | |||||||||||||||||||||
3. modewoorden.Het verschil tussen clichés en modewoorden is niet altijd zo groot; clichés zullen wel tot de vaste voorraad woorden blijven behoren, maar modewoorden hebben meestal een kortstondig bestaan. Modewoorden komen plotseling ergens op, vaak op hoog niveau, zakken verder door naar de massa en dan is het plotseling uit. De eerste keer dat sector of vlak werd gebruikt in de uitdrukking de financiële sector of het administratieve vlak, viel het niemand op, maar dan begint de zegetocht: het woord pakt, het slaat aan, het geeft juist zoveel gewichtigheid en vaagheid als we nodig hebben. We behoeven nu niet meer te zeggen dat de kas leeg is, maar dat de moeilijkheden liggen in het financiële vlak, beter nog in het financieeltechnische vlak. Let wel, zodra de groenteboer het als de gewoonste zaak ter wereld beschouwt, u 's morgens te vragen wat uw wensen zijn in het vegetarisch-culinaire vlak, dan houdt u op met de vlakken; misschien is er dan al een nieuw woord beschikbaar. Zo | |||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||
gaat de repeterende breuk tot aan het einde aller talen. Ik noem hieronder maar wat modewoorden op, althans wat woorden en uitdrukkingen die ik zo noem.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||
Trek u van mijn gesputter niet te veel aan. Een taal moet een beetje tierig zijn; u moet in vrijheid kunnen spreken en schrijven. Op de stofomslag van dit boekje staat het troebele grensland; u kunt die woorden vernietigend veroordelen, want troebel wordt van vloeistoffen, glas en gedachten gezegd en niet van land. Wie van modewoorden moet leven, is bezweken voor de hollewoordenziekte. We worden dagelijks en nachtelijks bestookt met woorden, zelfs in de blauwe lucht. Lees eens aandachtig de officiële communiqués na minister-conferenties: u zult eruit de kunst kunnen leren van het kind niet bij zijn naam te noemen. | |||||||||||||||||||||
4. vreemde woordenIk hoef niet de algemene beweegredenen uitvoerig te behandelen waarom een taalgebruiker van tijd tot tijd zijn toevlucht neemt tot een vreemd woord. Hij omsluiert er | |||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||
onaangename dingen mee, arbeidsreservisten is het nieuwste woord voor werklozen. Hij denkt er een betere schakering mee te bereiken: lucide naast helder. Hij vindt dat hij er iets kenmerkends voor een land in kan leggen: esprit voor Frankrijk, Gründlichkeit voor Duitsland, fair play voor Engeland, money making voor Amerika. Hij neemt met het vreemde ding het vreemde woord over: scooter, bulldozer, spoetnik. Hij is vakspecialist en houdt zich aan zijn eigen internationale terminologie: het logaritme van de concentratie van H-ionen wordt berekend in gram-equivalenten. Hij vindt dat het Nederlandse woord is afgesleten en zoekt naar iets nieuws: de scope van mijn research. Hij voelt dat het vreemde een zekere standing weergeeft: de public relations officer. Hij trekt de koper van zijn artikel met een vreemde naam, gedachtig aan ‘wat je ver haalt, haal je lekker’; kantkoek is voortaan candystrips en stijfsel is crack-free. Een flesje met een of andere koele drank is niet alleen verfrissend maar vooral non-filling. En nog vele, vele andere beweegredenen. De muziekrecensent heeft honderdmaal geschreven dat de solist met vaart speelde; nu schrijft hij dat hij met entrain speelde. Het verschijnsel gaat in sommige gebieden ook in golven van een paar jaren. De veel gebruikte vreemde woorden - succes, resultaat, theorie, ‘odeklonje’ - zijn al zo in klank en nu al in spelling zelfs vernederlandst dat ze ook weer... Nederlands worden en op den duur tot op de draad verslijten. Vindt u ook niet dat bijval oogsten méér betekent dan succes hebben? Dat toonkamer sjieker is dan showroom? Een ander sociaal verschijnsel ernaast: er is een tijd geweest dat Nederlandse ouders hun dierbare kinderen dure buitenlandse namen gaven; Engelse: Ronald, Reginald, Richard; Franse: Jean, Pierre, Louis. De namen dalen uit de hoogte af naar alle mogelijke andere kringen en... de gewone namen keren terug, eerst bij de | |||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||
zg. hogere kringen: zo oer-Hollands mogelijk: Dirk, Henk, Jaap, Gerrit of een tikje Fries erbij: Duko, Anne, Tjeert, Makko, Siebe. Zo heeft de taalgebruiker het recht zich in zijn woordkeuze te laten leiden door eigen invallen, smaak, maar ook door massagewoonte, tijdsomstandigheden e.d. En wij moeten ons ervoor hoeden hem dat recht te ontzeggen, gesteld dan dat dit ontzeggen mogelijk zou zijn. Veronderstellen we dat we het met elkaar erover eens zijn dat de Nederlanders méér dan andere taalgemeenschappen leenwoorden in hun taal hebben opgenomen, waarin ligt daarvan de oorzaak? Een antwoord mogen we niet ontwijken. De Nederlandse cultuur is door zijn geografische en historische bepaaldheid open voor buitenlandse culturen. Wij zitten in een soort tochthuis, van ten minste drie kanten komt de wind erin: in de achttiende eeuw de Franse, in de negentiende eeuw de Duitse, in de twintigste eeuw de Engelse. Dat is een schone eigenschap. Het is ook de eigenschap die Huizinga aanzette tot zijn beroemde, nu wel dood geciteerde uitspraak: een overmatig purisme is een zonde tegen de cultuur. Ons volk behoort niet tot de grote taalgemeenschappen, vele nieuwe dingen en stromingen moesten wel van buiten komen en onze openheid - van de handel moesten wij leven - nam ze met de woorden gretig op. De sterkte van de buitenlandse beschavingen vindt u weerspiegeld in de leenwoorden van diverse tijdperken. Het is, in zekere andere zin, ook het lot van onze letterkunde. Ons gedrag naar buiten (ons ‘officiële taalgebruik’) is niet in overeenstemming met de eenvoud van onze ziel. U vindt dit ook in de geschreven uitingen van de eigen taal. We drukken ons op papier wat stroef, wat stijf en vormelijk uit. Uit angst een woord of een zin neer te schrijven die de ontspannen glimlach verraadt, uit | |||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||
angst ons fatsoen (ook al een vreemd woord!) te verliezen, klampen we ons vast aan een al te verouderde taal, ook op ogenblikken waarop eigenlijk een spontaan, hartelijk woord onze voorkeur verdient, Zo vinden we dat het gewone Nederlandse woord alle gewichtigheid wegneemt; de ernst moet u tegemoet fronsen uit de vreemde woorden. Als u eens een boek leest over een ‘jonge’ wetenschap, tien tegen één dat u wordt bekogeld met vreemde woorden, waarvan een groot gedeelte buiten het terrein van de internationale terminologie ligt: adequaat, contemplatie, presentie, symbolisatie, semi-imaginaire existentie, een essentieel assortiment van formatieve aard, impliceren, usurpatie. Een derde reden is: het gros van de Nederlanders voelt zijn taal als minderwaardig tegenover de grote Europese talen, vooral tegenover het Frans. Ik weet wel dat deze stelling onbewijsbaar is, meer lijkt op een betwistbare veronderstelling dan op een slotsom van een redenering, meer weg heeft van een overdreven, teleurgestelde kritiek op eigen landgenoten dan op een weloverwogen objectief oordeel. Ik kan er evenwel niets aan doen: laat ze dan maar onbewijsbaar, betwistbaar, overdreven en teleurgesteld zijn. | |||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||
De taal van vreemde woorden zuiveren is onzin; dat kan geen mens, want waar zou het einde zijn? In de zeventiende eeuw? In de veertiende eeuw? Wat zou er nog overblijven? Veel vreemde woorden leiden ook maar een papieren bestaan. Vreemde woorden zijn onvermijdelijk geworden; ze bieden ons heel vaak een middel om preciezer aan te geven wat we bedoelen. Schrijft u een artikel of verslag over werkzaamheden waarbij internationale woorden voor u noodzakelijk zijn, druk dan begrippen die gemakkelijk in een Nederlands woord zijn onderdak te brengen, niet uit met een vreemd woord. Denk niet dat de trein is gearriveerd beter staat dan de trein is aangekomen. Smaak, beschaving en gevoel voor schakering moeten de weg wijzen. | |||||||||||||||||||||
5. de woordsoortenEr zijn tien woordsoorten. Misschien hangt het samen met het onbetwistbare feit dat we tien vingers en tien tenen hebben, ik weet het niet. In ieder geval passen die tien woordsoorten prachtig in ons tientallig stelsel. De verdeling in tienen is al heel oud en moderne taaldeskundigen schudden wel eens hun hoofd over die klassieke verdeling, want ze blijkt niet altijd toepasbaar te zijn. Maar we zijn eraan gewend en we kunnen ermee overweg als we over taalzaken redeneren en dat is voor ons de hoofdzaak. De woordsoorten zijn: bijvoeglijke naamwoorden, zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, voornaamwoorden, telwoorden, lidwoorden, bijwoorden, voorzetsels, voegwoorden, tussenwerpsels. Over elk van deze woordsoorten is een machtig boekwerk te schrijven, behalve over het tussenwerpsel - ach, o, hee, au, brr, sst. Ik neem er hier maar drie en daarvan som ik een paar discutabele dingen op: het bijvoeglijk naamwoord, waarmee je zo heerlijk de dingen kunt schilderen - | |||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||
het zelfstandig naamwoord, waarmee je precies de dingen kunt noemen, - het werkwoord, waarmee je de dingen iets kunt laten doen. | |||||||||||||||||||||
a. bijvoeglijk naamwoordVoor een oud man - een oude man moet u bij bladzijde 89 te rade gaan. 1. Het kan zijn dat u, rustig schrijvende, plotseling overvallen wordt door een angstige twijfel. Een gezonde kost, dat is toch onzin, want die kost is niet gezond, maar ik word gezond als ik die kost eet. Laat u niet in verwarring brengen. Inderdaad drukt het bijvoeglijk naamwoord gewoonlijk een eigenschap uit die behoort bij het ding dat ik noem: een dik boek is een boek dat dik is. Maar er kan met dat bijvoeglijk naamwoord meer gebeuren. U kunt ermee een eigenschap noemen die op het bedoelde ding, over een ander ding heen, betrokken is. Een Technische Hogeschool is geen hogeschool die technisch is, maar een hogeschool waaraan de technische wetenschappen worden beoefend; de wetenschappen zijn niet technisch, maar hebben betrekking op de techniek. Zo is een droevige gebeurtenis een gebeurtenis die droevig maakt; een luie stoel is niet een stoel die lui is, maar een stoel waarin ik me lekker lui kan uitstrekken. U kunt van dit verschijnsel veel voorbeelden vinden: een juridisch tudent, Franse les, een verstandig besluit. Bij deelwoorden bestaat het ook, u krijgt dan typische uitdrukkingen: een staande receptie 2. Een bijvoeglijk naamwoord noemt een eigenschap van een ding op, maar als het ding zonder die eigenschap het ding niet zou zijn, mag ik dan die eigenschap ook noemen? M.a.w. een vierkant vierkant en een ronde cirkel is | |||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||
onzin, omdat een cirkel nooit niet-rond en een vierkant nooit niet-vierkant is. Dit is waar en in wetenschappelijke verhandelingen zult u dergelijke mededelingen wel achterwege laten, maar daarom hoeft u er nog geen taalregel van te maken. Het pleonastische gebruik van een bijvoeglijk naamwoord kan in een beschrijving juist heel goed zijn. Water is altijd nat. U pikt de eigenschap er opzettelijk uit en noemt haar extra: het natte water kletste op de stoffige stenen. Het is met dit ‘dubbel-op’ zoals met zoveel andere verschijnselen in de taal. In een nauwkeurig, exact verslag wordt de taal sober en helder als algebra; in een rondborstig menselijk verhaal hebben we wat ‘overtolligheid’ nodig. Alle leden waren zonder uitzondering aanwezig. Weg met zonder uitzondering, want dat begrip staat al uitgedrukt in alle.. Wat zou het op de wereld stil en wat zouden de boeken dun worden als we nooit meer iets overtolligs spraken en schreven. 3. Als men kan zeggen de man is gek, kan men ook zeggen de gekke man. Dit gaat zo goed als altijd op, maar er zijn een paar woorden waarbij het onmogelijk is, bijvoorbeeld:
Andersom is er ook een onmogelijkheid, bijvoorbeeld:
Deze gevallen berokkenen u geen last. Soms zit een woord nog op de wip. De kachel is uit is gewoon, de uite kachel is niet ongewoon, maar u aarzelt het te schrijven; het affe werk heb ik al meer dan eens gedrukt gezien. | |||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||
Merkwaardig vind ik het gebruik van klaar. Gewoon is het werk is klaar, maar het klare werk acht ik vreemd; het gerede produkt komt me bekend voor; klare wijn, klare taal is wat anders, ouwe klare ook. 4. Eigennamen kunnen tot bijvoeglijke naamwoorden verwerkt worden, o.a. met -iaans. Ze duiden een overeenkomst aan, b.v. Thorbeckiaans, dus zoals van Thorbecke. Neem nooit het ‘Duitse’ achtervoegsel -se in zo'n geval: Briggse logaritme, Geisslerse buizen, maar houdt u aan het voorschrift van de Centrale Taalcommissie voor de Techniek (CTT): ‘hiervoor dient te worden geschreven: logaritme van Brigg, buizen van Geissler dan wel brigglogaritme, geisslerbuizen.’Ga naar voetnoot1). Een enkel woord als Luthers, bijvoorbeeld in de Lutherse Kerk, heeft burgerrecht gekregen. | |||||||||||||||||||||
b. het zelfstandig naamwoordOver het zelfstandig naamwoord zijn veel opmerkingen te maken. U vindt er, wel niet genoeg maar ook niet te weinig, passim (= verspreid) in dit boek. U hebt trouwens ook nog een woordenboek. Drie dingen moeten me van het hart. Ze betreffen de vorming van het meervoud. 1. Het meervoud van de zelfstandige naamwoorden wordt gemaakt met de uitgang -en, -n, -eren of -s. De juiste regel met alle uitzonderingen kunt u vinden o.a. in een uitgebreid leerboek van het Nederlands voor buitenlanders. Er bestaat een controverse betreffende het meervoud van woorden op een -e. Is het methodes of methoden, groentes of groenten, gewoontes of gewoonten? Het woordenboek geeft ze allebei, soms met de aantekening dat de -s gemeenzaam is en de -n vormelijk. De -s dringt echter onweerstaanbaaar op en ik zou niet willen staande houden dat dit meervoud alleen maar janboerenfluitjestaal is. Wij, d.w.z. verreweg het grootste | |||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||
aantal Nederlanders, gebruiken, sprekende, als meervoudsuitgang een -e en schrijven -en. In (gesproken) brug - brugge hóórt u duidelijk de meervoudsindex, in (gesproken) ziekte - ziekte (geschreven ziekten) niet. Vandaar dat we eerder tot ziektes zijn geneigd: de meervoudsindex horen we anders niet. (De -s in sommige dialecten, kippes, mandes, is overbodig, telt in deze twist eenvoudig niet mee!). Word daarom niet rood als iemand u in uw spreken of uw schrijven op gemeentes betrapt. Die -s is niet plat. U kunt sedert eind 1957 in uw krant lezen over de verschillende spoetniks. Jammer eigenlijk, we hebben op de lagere school toch heel wat moeite ervoor over gehad om de k niet te verdubbelen in leeuweriken en monniken.
2. Vreemde woorden mogen soms hun vreemde meervoudsuitgang behouden. Het staat uitstekend algemeenontwikkeld als u centra, collegae, lustra, doses en soli gebruikt, maar kijk niet minachtend neer op de kantoor jongen die met vermoeiende avondcursussen niet verder is gekomen dan centrums, lustrums, collega's. Hij heeft, naar we vurig hopen voor hem, stapelvormen als centra's en colli's afgeleerd en hij loopt niet meer het gevaar alba (albums) en prospecti (prospectussen) te schrijven. Wees bescheiden met uw briljante talenkennis. Schrijf rustig cadeaus (dat moet trouwens!). Waar is anders het einde? Als u in Zuid-Slavië met vakantie bent geweest, weet u dan het meervoud van gljiva? Zeg maar: in dat dorpje kregen we heerlijke gljiva's te eten of zonder poeha: paddestoelen.
3. Bestaat een samenstelling als titel uit twee delen, bijvoorbeeld adjunct-commies, dan komt de meervoudsuitgang bij het woord dat de functie aangeeft: adjunctcommiezen (de man is commies), consuls-generaal (de man is | |||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||
consul). Zijn beide delen een ambt, dan beide in het meervoud: secretarissen-penningmeesters. Ik heb enig pleizier om deze kwestie. Is er soms een Nederlands Verbond van Kapiteins-Kwartiermeesters? Een Algemene Vereniging van Rechters-Commissarissen? Hoeveel keer zal nu heus zo'n meervoud moeten worden gebruikt? Aan sommige hogescholen zijn assistenten verbonden die nog student zijn. Dat is een ernstige zaak, want hierbij is een meervoud onomzeilbaar. Mij dunkt dat deze mensen zowel student als assistent zijn, dus het meervoud van student-assistent is studenten-assistenten. Maar het wil er niet in. | |||||||||||||||||||||
c. het werkwoord1. Bij een enkelvoudig onderwerp behoort een enkelvoudig vervoegd werkwoord. bij een meervoudig onderwerp behoort een meervoudig vervoegd werkwoord: de lampt hangt - de lampen hangen. Een simpele regel die vast in ons is verankerd. Er zijn maar een paar onzekerheden, bijvoorbeeld de volgende.
Moed, intelligentie en kalmte heeft hem gered. Het onderwerp bestaat uit drieën, maar het wordt als een eenheid gedacht. Zo ook: schip en bemanning verdween in de golven.
Moeder zowel als vader was weggelopen. Twee waren er weggelopen, maar de zin is geconcentreerd opgebouwd. In moeder was weggelopen zowel als vader ziet u het beter. Komt u voor uw taalgevoel niet goed uit de puzzel - niet alleen de aanvoerder maar ook de spelers was/waren blij; zowel de spelers als de aanvoerder was/waren blij - dan doet u beter met de zin anders op te zetten, bijvoorbeeld niet alleen de spelers waren blij maar ook de aanvoerder. Een groot aantal buitenlanders is/zijn aangekomen. Is aantal een bepaling bij buitenlanders dan zijn, andersom dan is. | |||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||
Er speelt trouwens een verschil doorheen. Een groot aantal kisten wordt ingeladen drukt de eenheid uit, het samen ingeladen worden; met een groot aantal eieren liggen daar te verrotten denkt u als het ware aan elk eitje apart. Ik voel eigenlijk het meeste voor de meervoudsvorm, want dan is de aansluiting aan een bijvoeglijke bijzin natuurlijker: een aantal buitenlanders die hier zonder paspoort zijn aangekomen. Tegelijk werkt u zich niet in de knoop als u dat aantal moet aanduiden; immers, houdt u het bij de enkelvoudsvorm, dan moet u schrijven over dat grote aantal mensen: wij zagen het bij de grenspaal staan en hadden ermee medelijden, in plaats van het gewone wij zagen ze staan enz. Hetzelfde geldt voor massa, menigte e.d.; boel in het grappige woord een heleboel is al zijn enkelvoudsdwang kwijt: een heleboel kinderen lachen en niet lacht. 2. De aanvoegende wijs is zo dood als een pier. Hij is nog bruikbaar in bijzondere stijlvormen, in verzoekschriften aan de Hoge Raad van Adel, in kookboeken en als u nadrukkelijk vreemd wilt doen, zoals in dit boek op blz. 70, regel 2 en 4 van boven. Goede, oude, heel gangbare staande uitdrukkingen zijn o.a. dat zij zo, moge, hij ruste in vrede, ware. De bekende woorden op een nota zegge en schrijve, verder transportere, verzoeke, verblijve zijn geen vormen van de aanvoegende wijs, maar zeer oude vormen van de eerste persoon ik zegge, waarbij ik is weggelaten. 3. Met de namen voor de verschillende tijden van het werkwoord is het niet zo eenvoudig gesteld. Ze stammen trouwens ook uit de periode dat onze spraakkunst was gebaseerd op het klassiek model. Amarem is een Latijns woord; achter de stam am- staat één uitgang. Het Nederlands, zoals overigens vrijwel alle moderne talen, analyseert: ik zou beminnen. De oude naam is: onvoltooid verleden toekomende tijd. Kunt u dat rijmen met elkaar: onvoltooid, verleden en toekomst? Daarom werkt de nieuwe spraak- | |||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||
kunst maar met twee tijden van het werkwoord: ik loop en ik liep. Verder zijn er combinaties met de onbepaalde wijs en de deelwoorden mogelijk, dus ik zal lopen, ik heb gelopen, ik was lopende. Klassiek gevormden zit de regel van de Latijnse consecutio temporum (opvolging van de tijden) wel eens dwars. Zij denken dan dat het Nederlands erg onlogisch is. 4. Er zijn in onze taal ongeveer 170 sterke en onregelmatige werkwoorden. Ze behoren tot ons oudste taalbezit en sommige ervan zijn zeer frequent, bijvoorbeeld zijn, worden, denken, doen, gaan, staan. U weet hierin wel de weg; die paar kreuzevormen als woei - waaide, joeg - jaagde, dorst - durfde zijn niet de moeite van een bespreking waard. Het deelwoord van mogen is gemoogd. Het komt vrij weinig voor, omdat vaak bij mogen een onbepaalde wijs staat: hij mag het doen - heeft het mogen doen. Een zin als ik heb het jammer genoeg niet gemoogd hoort u niet elke dag. Nieuwe sterke werkwoorden worden niet meer gemaakt. Werkwoorden als stofzuigen worden zwak vervoegd: stofzuigde - gestofzuigd; zo ook zweefvliegde - gezweefvliegd, normaal als voetbalde - gevoetbald. Met deze woorden, bijvoorbeeld ook met buikspreken, zijn een groot aantal flauwiteiten te debiteren. De praktijk leert dat ze zo goed als nooit in een andere vorm dan de onbepaalde wijs voorkomen. In de techniek zijn dergelijke woorden gemeengoed, bijvoorbeeld spuitgieten, spinverven, puntlassen, booglassenn. Juist aan die technische woorden kan men heel duidelijk zien dat ze geen werkwoorden in de gewone betekenis zijn: er is geen persoonlijke verhouding van onderwerp en gezegde (geen mens zegt ik booglas, zij spinverfden, wel is het deelwoord nodig: gepuntlast); de woorden drukken methodes, procédés uit en zijn veel meer zelfstandig naamwoord dan werkwoord. Daarom moet u niet proberen buikspreken te vervoegen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||
6. het woordenboekEen goed Nederlands woordenboek behoort in elk grezin aanwezig te zijn; het klinkt wel wat burgerlijk maar het is zo. ‘Zoek het eens op,’ roepen we als het geschil oponlosbaar lijkt. Koenen, Kramer, Van Dale zijn voor ons vertrouwde begrippen. Moeten we het woordenboek onbevredigddichtklappen, dan is er nóg een kans: de dikke Van Dale. Op het kerkhof van het Zeeuws-Vlaamse stadje Sluis staat een gedenksteen voor de bescheiden negentiende-eeuwse schoolmeester die vlijtig aan zijn woordenboek werkte in het stille oord waarbuiten hij zo goed als nooit kwam. Er is echter nog een kans: het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), ten minste als u niet te ver achter in het alfabet (na de S) moet zoeken, want de letters daarachter zijn nog niet alle bewerkt. Er zijn nu ongeveer 20 delen klaar, elk van om en nabij de 2.000 kolommen, iedere kolom telt tegen de 600 woorden tekst... Hoeveel | |||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||
woorden al zijn behandeld, weet ik niet. Het eerste woord dat ik na de elf kolommen over de klank en het teken A kan opslaan is aachtsteen, (een verouderd woord voor barnsteen) en het laatste in de nieuwste aflevering is nu vieren (triomfen vieren). Onder leiding van Matthias de Vries en zijn medewerkers verscheen in 1864 de eerste aflevering. De bedoeling was een inventaris te geven van de hele Nederlandse woordenvoorraad, dialect, vaktaal enz. inbegrepen, vanaf 1580 tot op de tegenwoordige dagen. De woordenboekredactie van nu, gevestigd in Leiden aan de Rijksuniversiteit, heeft de eerste afleveringen van het supplement op de A al laten verschijnen. Het kan voorkomen dat men in de eerste delen, hoe uitvoerig ze ook zijn, toch nog iets tevergeefs zoekt. Sommige woorden waren toen onbekend, andere waren nog niet algemeen gebruikt (een woord als ‘actie’ ontbrak zelfs!). Het WNT heeft als eerste taak: registreren, ordenen van het woordenmateriaal naar betekenis en gebruik. De eerste delen zijn nog sterk normatief: er staat vaak in of een bepaald woord goed of fout Nederlands is. Later is het normatieve aspect van het woordenboek veel minder belangrijk geworden; als een bepaald woord algemeen gangbaar is, komt het in de kolommen en zijn bestaan wordt met citaten bewezen. Men mag niet verwachten dat het WNT een ‘bestseller’ is. Met een te goeder naam en faam bekend staand handwoordenboek komt men meestal wel ver genoeg. Toch verwondert het mij dat het grote WNT zo bitter weinig bekendheid geniet. Het is mij al heel dikwijls opgevallen dat veel ontwikkelde, moderne mensen, metgrote culturele belangstelling, zelfs niet van het bestaan van het WNT afweten. ‘Zijn er zó veel woorden?’ prevelen ze verbaasd, als ze de brede ruggen van de fikse delen van het WNT bekijken. | |||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||
U kunt een woordenboek niet alleen vluchtig raadplegen, maar ook lezen. Van sommige grote schrijvers is bekend dat zij systematisch in een woordenboek lazen om hun woordenschat te vergroten en hun kennis van de betekenissen te verdiepen. ‘Om iets goed te kunnen gebruiken,’ zegt Dr. C. Kruyskamp, een van de tegenwoordige redacteuren van het WNT, ‘moet men het kennen; om de taal goed te kunnen hanteren, moet men weten welke mogelijkheden zij biedt. En daar van ieder persoonlijk niet verwacht kan worden dat hij een universele lectuur bezit, komt het woordenboek u daarin tegemoet. Het woordenboek kan zeggen hoe het moet, omdat daarin overvloedig is nagegaan hoe het woordgebruik en de constructie in de loop der tijden geweest is en nu nog is. Het moet niet zo omdat het woordenboek het zegt, maar het woordenboek zegt hoe het moet, omdat het heeft onderzocht hoe het zo geworden is. En het is de moeite waard zich daarvan te overtuigen door lezing.’ (Onze Taal 1956, 20). |