| |
| |
| |
Over onszelf en de anderen
Herinnert u zich het vervelende woordsoorten benoemen van de school nog? Er was echter één woordsoort bij waar we onze hand niet voor omdraaiden: de persoonlijke voornnaamwoorden. Zonder het drietal ik - jij - hij en zijn spiegelbeeld in het meervoud wij - jullie - zij zou een taal log en onhanteerbaar zijn.
| |
Ik.
Er schijnt een ongeschreven wet te bestaan dat we nooit een geschrift met ik mogen beginnen. Ik meteen vooraan is te ikkerig: ik zei de gek. Waarom zou dat eigenlijk niet mogen? Klinkt het onbescheiden, aanmatigend, verwaten zelfs? Yo el Rey - ik de koning.
Mensen die aan onuitroeibare angst voor ik lijden, moeten vaak hun eerste briefzin zonderling in elkaar knutselen; gelukkig hebben ze de voze, maar geijkte briefbeginner hierbij of hiermede, hiermee altijd ter beschikking.
Er zijn meer vluchtwegen. De sollicitant die zich wil hullen in minzame bescheidenheid, schrijft ondergetekende of beter nog de ondergetekende. Hij moet evenwel goed weten hoe hij met dit woord-op-gezegeld-papier moet omspringen. Hij heeft met zijn ondergetekende zich gewijzigd van de eerste persoon in de derde persoon en is verplicht zijn eigen ik onder hij en zijn mijn onder zijn te verbergen. Dus niet meer: ik ben op de HBS in Gouda geweest, maar: hij is op de HBS, enz., of in de vaderlandse solliciteer- | |
| |
terminologie: hij heeft zijn opleiding genoten. Verenigingsblaadjesjournalistiek is schrijver dezes; uw recensent of uw verslaggever klinkt wat gemoedelijker, maar verraadt de onhandige stilist.
Ambtelijke afkeer van ik verstijft tot de zijdsen: er wordt mijnerzijds uw aandacht op gevestigd dat enz. Dit betekent gewoon: ik vestig er uw aandacht op. Alle zijdsen, behalve de Amsterdamse Oudezijds en Nieuwezijds en de wederzijdse ouders op het huwelijksdrukwerk, zijn afgemeten Hollands: dezerzijds, onzerzijds.
Beslist onjuist is het te denken dat me in geschreven taal verkeerd is; me is een gelijkwaardige vorm naast mij. Mij heeft een zekere nadruk, me nooit. U kunt de proef op de som nemen door me voorop te zetten: me is gezegd gaat niet (me dunkt wel, maar dat is een vaste uitdrukking). In heel wat verhalen en romans wordt mij geschreven, waar me zeker beter op zijn plaats zou zijn geweest. Wie zijn kinderen's avonds wat voorleest, moet daar rekening mee houden.
Twee mooie, niet te veronachtzamen versteende vormen uit vroeger tijden zijn, mijns en mijner. Wees er zuinig mee: mijns gelijken, om mijns zelfs wil niet, ontferm u mijner.
| |
Jij.
De Engelsman die zich op een Nederlandse spraakkunst stort, merkt tot zijn ontzetting dat you kan worden vertaald op maar liefst acht manieren: jij, je, jou, u, gij, ge, jullie en (in heel ouderwetse boeken) jelui. Wij zijn dus nogal gecompliceerd in onze betrekkingen met onze evennaasten. Gelukkig weet u in ons kastenstelsel ook zonder hulp van de spraakkunst wel de weg. Een paar goedbedoelde raadgevingen:
1. Schrijf u gerust met een kleine letter, tenzij u zeker weet dat de ontvanger van uw brief zich daardoor diep beledigd zal voelen.
| |
| |
2. Probeer bij u de tweede persoon van een werkwoord te houden: u bent, u hebt, u kunt. De derde persoon, u is, u heeft, u kan, is niet fout. U kan als derde persoon worden opgevat (uwe edelheid heeft het gedaan). De ervaring leert dat we het er niet over eens worden welk van beide vormen, is of bent, het beste klinkt. Sommigen vinden u kan ordinair klinken, maar hebben geen bezwaar tegen u mag, dat op één lijn daarmee kan worden gesteld. Ik vind u is een typische stijl voor de toelichting bij het aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting: u is verplicht enz. Wat meer soberheid in de schema's bij u kan het Nederlands niet schaden. De fraaie briefvervoeging u zoudt leidt een taai leven op papier, maar ik geloof dat de eerste tekenen van verval er al zijn. Als u vasthoudt aan u zoudt, zou u eigenlijk ook u kwaamt moeten schrijven. Ik hoor niets banaals in u zou. U zijt is onzin.
3. Het is in u aller belang en niet uw. U is in dit geval een persoonlijk voornaamwoord. Wie dit niet gelooft, kan zich laten overtuigen met ons. Ware ons b.v. in ons beider belangstelling een bezittelijk voornaamwoord, dan moest het onze zijn. U aller is een als eenheid opgevatte tweedenaamvalsvorm van u allen. U zonder w is zelfs dichter bij de waarheid wat de klank betreft, want de w van uw wordt nooit gehoord, zelfs niet in uw jas, ook al denkt u hardnekkig van wel.
4. De gespierde tweedenaamvalsvorm uwer en uws bewaart u voor zon- en feestdagen: wie uwer, om uws zelfs wil.
5. Aan jij en jou zat vroeger wel een exclusief tintje van minachting, platvloerse gemeenzaamheid. Veel is echter in onze omgang met elkaar veranderd. Wordt u ook een beetje kwaad als de politie-agent u wegens een kapot achterlicht beboet en u daarbij met jij aanspreekt? Van een ouderwetse veldwachter met sabel en snor zou u het kun- | |
| |
nen verdragen. Ik geloof dat jij steeds meer ruimte krijgt om de sfeer van intimiteit en vertrouwelijkheid te kunnen opvangen. U is het vormelijke woord. De grenzen tussen u en jij worden strakker. Vergelijking met het Franse vous-tu en het Duitse Sie-du zal u leren hoe anders wij met onze aanspreekwoorden omspringen. Taalkundig is er geen bezwaar tegen dat kinderen hun ouders met jij aanspreken. Een germanisme is dit gebruik niet.
| |
Hij en zij en het.
Over hij en zij en het is veel op te merken. In het vijfde hoofdstuk vindt u er meer over. Als u het spellingbesluit van 1954 uit uw hoofd kent, kunt u het overslaan.
Zelfs bij het toch wel eenvoudige hij hebben we een tweelingvorm die we tot nog toe geen burgerrecht in onze geschriften hebben willen verlenen: ie. Denkt hij dat moet, wanneer hij geen nadruk heeft, worden gelezen als denkt ie dat. Multatuli en anderen hebben te hooi en te gras geprobeerd het in te voeren, maar niemand durft zich nu nog zover te verlagen.
De spellingbeelden 'm, d'r, 'r, 't hebben geen genade kunnen vinden. De ellende is dat er geen geschikte letter is voor de ‘stomme’ e. Dat afkappingstekentje' of u (um, ut, ur), ziet er maar onnozel uit. Laat u bij het voorlezen niet verleiden tot h-è-t, evenmin tot h-u-t. Zeg ut, schrijf het en denk dat een taal de komende duizend jaar de tijd heeft om dergelijke probleempjes naar genoegen van alle gebruikers op te lossen.
Voor zijns en zijner, zie mijns en mijner.
| |
Wij.
Op het onpersoonlijke, laffe wij en we als zouteloos majesteitsmeervoud van derderangs dorpsjournalistiek is veel afgegeven: naar ons wil voorkomen = ik geloof, wij waren
| |
| |
aanwezig = ik was aanwezig. Ik moet toegeven dat dit wij wordt misbruikt, maar aan de andere kant moet men in wij en vooral in we een middel zien om een gemeenschappelijke of algemene mening te verkondigen. Zodra een artikel van de naam van een schrijver wordt voorzien, moet, dunkt me, dit we wijken voor ik, tenzij de schrijver werkelijk optreedt als woordvoerder voor een groep, een redactie, een firma. Handelsbrieven kennen nauwelijks een ander voornaamwoord: Mijne heren, hierbij delen wij u mede. Ietwat raadselachtig is echter mijne bij wij; men zou verwachten onze heren of beter nog heren alleen. Laat maar!
Over onzer geen nieuws. De oude vete tussen ons inziens en onzes inziens is ten gunste van de tweede beslist, maar deze kwestie doet hier eigenlijk niet ter zake.
| |
Jullie.
Een van onze aardigste voornaamwoorden vind ik jullie, zo Nederlands als de Hollandse Nieuwe, als het onooglijke dubbeltje (de broedsels hullie, wullie en zullie krijgen geen kans meer in het algemeen beschaafd). Gelijk jij stond ook jullie vroeger in de kwade reuk van zeer gemeenzame omgangstaal.
Misschien is u wel eens bij Vlamingen opgevallen dat zij nog niet goed overweg kunnen met jullie. Zij spreken iemand correct aan met u en kunnen dan plotseling overgaan op: ‘Bij jullie in Nederland enz.’. Wij voelen in jullie iets vertrouwelijks. Voor de Vlaming is dit lang niet altijd zo.
In de schoolgrammatica staan bij jullie twee werkwoordsvormen opgegeven: jullie loopt en jullie lopen. Historisch moge dit juist zijn, ik geloof echter dat deze keuzemogelijkheid louter theorie is. In de beschaafde omgangstaal kent men vrijwel alleen jullie lopen. U doet er
| |
| |
goed aan alleen deze vorm te gebruiken. Of bent u en blijft u gewend aan: zul jullie komen - jullie had - jullie moogt - werk jullie - ben jullie?
Tenslotte nog dit: je (niet jij) is eveneens een goed Nederlands woord voor het meervoud, zelfs in combinatie met jullie. Ga naar huis, jullie daar! Of denk je dat je kunt doen wat je wilt?
| |
Zij.
Wie zich een grammatica graag voorstelt als een reeks van met wat tekst aan elkaar gelijmde rijtjes in dik omrande hokjes, kan hier zijn hart ophalen:
zij, ze |
hunner, huns |
hun, ze |
hen, ze |
Het rijtje ziet er niet eens zo afschrikwekkend uit, maar wanneer u als buitenlander daarmee uw weg moest zoeken in de aanduiding van personen, dieren en dingen in het meervoud, kwam u voor een paar lastige gevallen te staan.
Verkeerd Nederlands is:
1. | haar voor het meervoud van vrouwelijke personen, dus: ‘de verpleegsters, wij gunnen hun meer salaris’; |
2. | hen/hun voor het meervoud van zaken en dieren; gebruik in dat geval alleen maar ze: ‘de paaseieren, we zullen ze een verfje geven; de muizen, we hebben ze horen piepen’; aan ze kan wel geen nadruk worden gegeven, maar daarvoor heeft u nog andere middelen: ‘de paaseieren, daaraan geef ik een verfje; de muizen, die hoor je piepen’; |
3. | hun als onderwerpsvorm; roei bij uw kinderen uit wat ze van de straat meeslepen naar uw algemeen beschaafde familiedis: ‘hun zeggen dat het mag!’ |
Het verschil tussen hun en hen is genoegzaam bekend: hun is meewerkend voorwerp, ‘derde naamval’, hen is lijdend voorwerp, ‘vierde naamval’. Het ongeluk wil dat
| |
| |
al lang vergane taalmeesters de voorzetsels de vierde naamval laten regeren, dus: ‘ik heb hun geen antwoord gestuurd’ of ‘ik heb aan hen geen antwoord gestuurd.’
Dat het verschil kunstmatig is, kunt u merken aan de populariteit van hun. Ik geloof niet dat u ‘ik zie hen’ ooit zult horen zeggen, tenzij door een radiospreker die van het papier voorleest. Maar kunstmatig of niet, het verschil heeft zich in de papieren taal weten te handhaven en iedereen dient zich eraan te houden. Juist door die onnatuurlijke regel worden honderden fouten gemaakt: we willen het goed schrijven en doen het juist fout. Zie: ‘wij staan hen hun afwijkingen niet toe’; ‘het baat hen niet’; ‘dit geldt hen allen’; ‘hen wachtte de doodstraf’. Veel minder zult u hun in plaats van hen aantreffen.
Ik raad u aan ook bij personen wat meer gebruik te maken van ze, vooral als het wat minder formele taal betreft. Kunt u zich voorstellen dat een woedende vader roept: ‘Ik zal hen wel krijgen, die lummels’?
| |
N.B.
Sommige Nederlanders die zo goed hun vreemde talen kennen, vinden onze persoonlijke voornaamwoorden maar een bizarre warwinkel. Zij zijn gewend aan de papieren rijtjes uit de vreemde talen, uit de dode talen. Die geven vastheid: me - te - le - lui, du - dir - dich, Latijn en Grieks zijn panklaar, daarover valt niet meer te redetwisten. Maar in de vreemde talen, waarvan u de rijtjes nog in uw herinnering kunt zien in uw verrafelde schoolboek (op blz. 35 onderaan stond of het ‘je leurs ai dit’ of ‘je leur ai dit’ is), zijn er net zo goed onzekerheden, weifelingen, speciale gevallen, stilistische en historische verschillen. U hebt die op school nooit geleerd, maar als u lang genoeg in het buitenland hebt gewoond èn een goed ontwikkeld waarnemingsvermogen voor taalgebruik bezit,
| |
| |
zult u ze kennen. Misschien zijn ze wat minder talrijk dan in het Nederlands als het de persoonlijke voornaamwoorden betreft, maar zo heel zeker ben ik niet daarvan.
|
|