was in den laatsten tijd aan verrassingen en teleurstellingen gewoon geraakt. Hij hield zich dus goed en zeide; zich tot Emilia wendend: ‘Is 't waar, mijn kind, dat gij dezen heer bemint?’
Emilia deed als alle meisjes. Zij viel haren vader om den hals, snikte een poosje van verrukking en zei toen heel zacht, maar beslist: ‘Ja, vader.’
‘Dan blijft mij niets anders over dan mijne toestemming te geven,’ antwoordde de burgemeester nijdig. ‘Indien gij, mijnheer, de middelen bezit om mijne dochter in haar stand te onderhouden. Ik stel dit tot voorwaarde, al kan ik haar gelukkig zelf een niet onbelangrijk uitzet meegeven.’
‘Ik dank u,’ zeide kolonel Harrisson, ‘en acht mij gelukkig u de meest voldoende verzekeringen te kunnen geven. Mijne familie behoort tot de aanzienlijkste in Sidney. Mijn fortuin en traktement stellen mij in staat u al de waarborgen te geven, die u verlangt. Indien u wilt informeeren, Sir Thomas Shepstone zal ongetwijfeld gaarne bereid zijn.....’
‘Ik geloof u, meneer Harrisson,’ viel de burgemeester hem in de rede ‘en daar Emilia u lief heeft, zal ik haar mijn zegen wel niet kunnen onthouden.’
De beide gelieven, die elkaar reeds onderwijl omhelsd hadden, dankten in warme bewoordingen den goeden, besten vader. Zij waren overgelukkig.
‘Wees een goede vrouw voor uwen echtgenoot, mijn kind. De hemel zegene u!’ zei de burgemeester werkelijk ook een beetje aangedaan....
‘En een goede moeder voor mijn kinderen, niet waar,