| |
| |
| |
Criminaliteit, maatschappijvorm en de gevestigde orde
In hoeverre wordt de criminaliteit bepaald door stelsel, normen en karakter van onze samenleving, tot welke hoogte is misdaad een gevolg van de kapitalistische maatschappij? De eerste Nederlandse hoogleraar in de criminologie prof. W.A. Bonger liet er in de oratie bij zijn ambtsaanvaarding - bijna vijftig jaar geleden - geen misverstand over bestaan, dat naar zijn inzicht - sterk marxistisch georiënteerd - het sociaal-economisch klimaat als de belangrijkste factor moest worden beschouwd. Met het toenemen van de welvaart zal een categorie delicten, typisch voortvloeiend uit armoede bij de grote massa, in aantal verminderen, maar daarvoor in de plaats komen wat hij noemde: misdaden uit begerigheid. Bonger sprak over de verleiding van winkels en warenhuizen in de grote stad met hun lokkende etalages en goederen voor het grijpen; hij gewaagde van de reclame, die de kooplust tot het uiterste aanwakkert; stelen uit armoe had voor een groot deel plaatsgemaakt voor stelen uit behoefte naar nóg meer: het bleef tenslotte een kapitalistische maatschappij.
Er is sinds Bongers' inaugurele rede veel veranderd, zowel in de maatschappij als in de methoden van onderzoek naar de oorzaken van crimineel gedrag, maar de door hem gesignaleerde verschijnselen zijn gebleven. Criminaliteit uit armoede... van massale werkeloosheid als in de dertiger jaren is geen sprake, maar een groot deel van de gezinnen moet nog altijd rondkomen met te lage lonen en is gehuisvest in woningen, die die naam reeds lang niet meer verdienen. ‘Over de woningnood is veel geschreven en gesproken,’ aldus de jonge criminoloog prof. dr. Jac. van Weringh, ‘maar de mogelijke effecten ervan op crimineel gedrag zijn nooit onderzocht. Er is alle reden om te veronderstellen, dat die effecten er zullen zijn. In criminele buurten, overwegend oude arbeidersbuurten, zijn de huizen niet erg groot en de voorzieningen minimaal; het is aangetoond, dat een te kleine behuizing
| |
| |
zeer ongunstige invloeden kan hebben op het gedrag van kinderen: ze worden neurotisch en agressiever.’
Wat de misdadigheid als gevolg van gestegen welvaart betreft... wie om zich heen ziet zal moeten constateren, dat het algemeen verlangen naar nog meer er van alle kanten uitstraalt op een wijze, die de begeerte uit de dagen van Bonger doet verbleken. De op het eerste oog zo stupide pogingen van het bedrijfsleven de massa via reclame op de beeldbuis tot geld uitgeven te bewegen, zijn bij nadere beschouwing zeer geslaagde operaties tot beïnvloeding van het onderbewustzijn. Op zichzelf al geen rustgevend verschijnsel, maar het is nog griezeliger, wanneer het ten aanzien van degenen, die daaraan geen weerstand kunnen bieden en de financiële middelen missen om mee te doen, een soort uitlokking wordt tot het plegen van strafbare feiten. Zoals warenhuisdiefstallen, oplichtingen, verduistering in dienstbetrekking, flessetrekkerijen (kopen van goederen zonder betaling) en - als uiterste consequentie - moord met roof als motief.
Maar hoe is dan de situatie in de niet-kapitalistische landen, in de socialistische volksrepublieken van Oost-Europa? In het voorwoord van het bij Staatsverlag der DDR in Berlijn verschenen boek: Gewalt und Sexualkriminalität staat te lezen, dat het in de Deutsche Demokratische Republik gelukt is de criminaliteit sterk terug te dringen. ‘De daling van het aantal strafbare feiten in de DDR is eclatant,’ schrijft de heer D.H.W. de Jong in een bespreking van het boek in het Nederlands Juristenblad; z.i. is het inderdaad juist deze terug te voeren op de socialistische maatschappij zoals de schrijvers doen, maar tevens in andere zin als de auteurs bedoelen. ‘In een land waar de persoonlijke vrijheid in de bij ons gebruikelijke betekenis geen groot rechtsgoed is,’ zegt hij, ‘volgt de ontwikkeling van de criminaliteit andere tendenzen.’ Wat duidelijker inherent aan de kapitalistische maatschappijvorm lijkt de ‘white collar crime’, misdaad vooral begaan door mensen van hoge sociale status, zoals belastingfraude, omkoping en berekening van te hoge tarieven. De kern van de ‘white collar crimes’ is bedrog of schending van vertrouwen; de bedrijver daarvan is iemand, die zichzelf op strafbare wijze verrijkt door fraudes, maar op en top heer blijft. Zowel de burgers als de overheden nemen tegenover de white collar crimes een veel mildere houding aan dan tegenover de blue collar crimes. Onder de overheden is het niet speciaal het justitiële apparaat, dat de white collar criminals met opvallende mildheid behandelt; dit
| |
| |
apparaat handelt immers op grond van wetten en in die wetten vertoont zich reeds een aanpak van de white collar criminals met fluwelen handschoenen. Dit gebeurt dan terwijl de white collar criminals een veel grotere schade aanrichten in de maatschappij dan de blue collar criminals; de financiële schade van hun misdrijven is ernstiger en zij ondermijnen het vertrouwen en het goed fatsoen in de gemeenschap. Mej. mr. dr. Alida Bos aan wier openbare les bij de aanvaarding van haar functie van lector in de rechtssociologie aan de Groningse universiteit bovenstaande weergave van Sutherlands white collar crime theorie is ontleend, heeft bij die gelegenheid de aandacht gevestigd op een wat zij noemt ‘underlegislation’ op sommige punten van het economische leven; een vrij laten van handelingen, die een behoorlijke wetgever als delicten dient te beschouwen. Enige tijd geleden heeft zij dat voor de televisie in een interview met Koos Postema nader toegelicht door de aanduiding van nieuwe delicten als luchtverontreiniging, watervervuiling en geluidshinder.
Wat doet de overheid daartegen? Anders dan in West-Duitsland - toch ook een kapitalistisch land, waar de chemische verontreinigers van de Rijn onlangs forse straffen kregen - nog veel te weinig. De Rotterdamse hoogleraar in de criminologie prof. Hoefnagels - reeds de wenkbrauwen fronsend als over zijn tuin de lichte lestoestellen van vliegveld Zestienhoven snorren - kan zich hevig opwinden over de brullende motoren op het zoveel machtiger Schiphol. ‘Daar kan het gebeuren,’ zegt hij, ‘dat er een Jumbojet urenlang ongehinderd staat proef te draaien, terwijl een paar honderd meter verder een politieman een jongen aanhoudt, omdat die teveel lawaai maakt met zijn bromfiets... Nee, de grote welzijnscriminelen worden nog niet aangepakt in dit land, de rechtspraak is trouwens duidelijk op de hand van de economisch sterken. Wij blijven bezig met delicten, die we erg vinden, maar houden ons niet op met delicten, die werkelijk ernstig zijn.’ Een opvatting, die ook te bespeuren valt bij mej. Bos, wanneer zij de ‘underlegislation’ ten aanzien van de white collar crime stelt tegenover de ‘overlegislation’ met betrekking tot de blue collar crime zoals bijvoorbeeld de strafbaarstelling van het soft drug gebruik.
De Amsterdamse hoogleraar prof. A. Heijder meent, dat ondanks opzienbarende, aandacht trekkende acties als die van ‘lastige Amsterdammer’ en ‘lastige Zwanenburger’ de nieuwe vormen van criminaliteit nog niet voor iedereen duidelijk herkenbaar zijn als strafbare feiten. Ook
| |
| |
hij ziet een overwegen van economische belangen, en vraagt zich af of de bevolking zelf wel overal en altijd zo bereid is de eigen welvaart ondergeschikt te maken aan het welzijn. Anders gezegd: zijn auto's, motorfietsen en motorboten voor velen toch niet belangrijker dan gemeenschapsvoorzieningen tot verbetering van het leefklimaat. ‘Maar,’ zegt Heijder, ‘ik geloof toch dat de verontrustende milieuverontreiniging de publieke opinie steeds meer zal beroeren.’
En dan gaat het erom waartoe de wetgever bereid is en in welk tempo. Prof. Van Weringh constateert, dat in Nederland tot dusver veelal niet verder werd gekeken dan de traditionele misdrijven, die sinds jaar en dag in het Wetboek van Strafrecht staan. Vandaar de overwegende belangstelling voor de individuele dader, de enige, die dit wetboek kent. Hij merkt op, dat als gevolg van die situatie belangrijke gebieden onontgonnen zijn gebleven en denkt daarbij aan die economische delicten, waarbij van aantasting van de privaateigendom in het geheel geen sprake is, maar wel het publiek slachtoffer wordt; bijvoorbeeld van praktijken die een gevaar kunnen vormen voor de volksgezondheid.
In juni van dit jaar werd door de president van de Haagse rechtbank mr. J. Slotemaker in kort geding een vernietigend oordeel uitgesproken over een beslissing van de staatssecretaris van Justitie, die op niet al te zorgvuldige gronden een deserteur aan NATO-bondgenoot Amerika had willen overhandigen. Het was een vonnis, dat de burger weer moed gaf; dat hem plotseling weer deed beseffen te leven in een land, waar je kunt procederen tegen de Staat en het nog kan winnen ook. Het geval ‘Waver’ en ook de in dezelfde week spelende zaak Meyering, waarbij het ambtenarengerecht in Utrecht de staatssecretaris van Volksgezondheid Kruisinga gevoelig op de vingers tikte, vormden inderdaad een versterking van het niet altijd en overal zo levendig geloof in de rechterlijke onafhankelijkheid. Maar mag men daaruit nu ook meteen maar concluderen, zoals hier en daar destijds in commentaren wel gedaan is, dat de rechterlijke macht dus niet op de bres staat voor de gevestigde orde? Dat lijkt mij toch een wat al te eenvoudige redenering. De civiele rechter mag dan een enkele maal de overheid een duidelijk halt toeroepen, wanneer die overheid zich niet houdt aan de regels behorend bij de rechtsstaat, maar de rechter in strafzaken echter kan wel degelijk worden gezien als behorend tot het ‘establishment’; hij zit daar immers primair om de wetten van de gevestigde orde te
| |
| |
handhaven. Dat is dan weliswaar altijd zo geweest, maar het wordt pas in sterke mate voelbaar als die wetten het kenmerk dragen van te zijn gemaakt in een verleden tijd en die rechters niet staan te dringen om ze door een zo ruim mogelijke interpretatie hanteerbaar te maken voor modern, doelmatig gebruik.
Kan een rechter vooroplopen? ‘Iemand, die vindt, dat in de bestaande maatschappij alles fundamenteel fout is, die radicale verandering wenst, tref je niet aan in de zittende magistratuur,’ zegt Hoefnagels, ‘een echte revolutionair zal nooit rechter worden. Maar de rechter kan zeker meer dan alleen maar in de pas lopen; hij hoeft geen mechanisch wetstoepasser te zijn, hij heeft z'n interpretatiekader en als je mij vraagt wat hij daarmee kan doen vind ik die vijftig cent boete van de rechtbank in Zwolle voor een gebruik van hash een heel fijn voorbeeld. Maar zoiets gebeurt veel te weinig; men ziet het strafrecht eigenlijk niet als een van de instrumenten voor ruimer beleid, maar als een braaf ritueel, dat wel doorsuddert. De rechter zou er in de eerste plaats voor moeten zorgen, dat hij z'n strafrecht kent zoals zijn civiel recht,’ aldus Hoefnagels, die verder van mening is, dat in de eerste plaats de staande magistratuur het de rechters heel wat gemakkelijker zou kunnen maken door minder te vervolgen. ‘Het Openbaar Ministerie kan door veel meer te seponeren verouderde wetten volkomen laten leegbloeden,’ zegt hij.
Ook Alfred Heijder is van oordeel, dat juristen binnen de rechterlijke macht eerder de bestaande orde handhaven dan zich aandienen als wegbereiders van een nieuwe maatschappij en dit vooral merkbaar is in het strafrecht, dat de bestaande normen ondersteunt. De speelruimte voor interpretatie van wetten is daar z.i. niet zo groot als in het civiel recht, maar zij is er en daarom acht hij het van groot belang, hoe selectie en opleiding van toekomstige rechters zich de eerstkomende jaren zullen ontwikkelen. Prof. Heijder, die een voorstander is van de specialisatie tot strafrechter, vindt het een bedenkelijke zaak, dat veel studenten, die grote belangstelling hebben voor het strafrecht en voor de hantering daarvan naar zijn gevoel ook de bekwaamheden bezitten, later toch niet in de rechterlijke macht terechtkomen. Zij worden werkzaam op andere terreinen, o.a. bij de reclassering, waar zij blijkbaar meer bevrediging vinden. ‘Erg jammer voor het bestand van de rechterlijke macht, waarin de civilisten blijven overwegen,’ zegt Heijder, die zich voorts afvraagt, of het niet nóg nuttiger zou zijn, als de
| |
| |
studenten met de door hem gesignaleerde belangstelling en bekwaamheden op het departement van justitie terechtkwamen en dan met name op de afdeling wetgeving...
Het stereotiepe antwoord van sommige rechters tot verdachten van delicten als hasjisch roken, pornografisch geachte lectuur verspreiden enz., dat ze om de wet veranderd te krijgen niet bij hen, maar in de Tweede Kamer moeten zijn, is op grond van het bovenstaande een wat gemakkelijke kreet, maar in beginsel wel juist. Waarom echter gebeurt er zo weinig in de wetgeving op dit gebied, waarom toch blijft zoveel in het strafrecht bij het oude? Dat kan z'n oorzaak hebben in gebrek aan initiatief of creativiteit op het ministerie van Justitie, het kan ook liggen aan geringe activiteit op dit stuk van de volksvertegenwoordiging. En dat doet tenslotte de vraag rijzen: in hoeverre hebben we al jarenlang de ministers van Justitie, de volksvertegenwoordigers en de wetgeving, die we verdienen; staat het Nederlandse volk wel zo te dringen om veranderingen aan te brengen, zo die behoefte aan verandering al in brede lagen bestaat. Met andere woorden: als de meerderheid - al dan niet zwijgend - instemt met strafbaarstelling van woningkraken, marihuanaroken, aanstoot geven voor de eerbaarheid (wat dat laatste dan ook mag zijn), wat moeten we dan eigenlijk?
Bij alle plannen tot herwaardering van het strafrecht - want die zijn er heus wel al komen ze meestal niet verder dan de studeerkamer of als preadvies ter discussie op een juristencongres - zou het irreëel zijn te doen alsof die meerderheid niet bestond. Je kunt bij al te grote voortvarendheid in het strafrecht geweldige ongelukken maken, zoals Heijder opmerkt en prof. Ch.J. Enschedé heeft eens geschreven, dat de strafrechthervormer de nog sterk in de sociale werkelijkheid aanwezige vergeldingsbehoefte niet kan negeren op straffe van verlies van contact met de werkelijkheid. Dat mag ons echter niet het élan ontnemen de wetgever op dit punt hinderlijk te blijven volgen; de emancipatie van de vakbeweging is tenslotte ook het werk geweest van een niet al te grote avant-garde, met gemengde gevoelens bekeken vaak door de arbeiders zelf, maar ze hebben er toch wel later allemaal van geprofiteerd, zover dat tenminste mogelijk was binnen het kader van een kapitalistische maatschappij. Een betere, strafrechtelijke benadering van het drugprobleem, minder discriminatie ten aanzien van jeugdige maatschappelijke ‘underdogs’, meer begrip voor bezettingen met demonstratief karakter... het zijn allemaal dingen, die op het eerste oog ook met wan-
| |
| |
| |
| |
trouwen zullen worden bezien door de zogenaamde zwijgende meerderheid, maar het zou op de duur best eens kunnen zijn, dat een nieuwe aanpak en een daarop gebaseerde wetgeving de spanningen ook in die kringen doet verminderen. Veel immers lijkt te berusten op gevoelens van frustratie (geen openheid in de seks), angst om niet in het gareel te lopen (het zonder morren soldaatje spelen in het leger) en op onbekendheid met de problemen. Het is in dit verband opvallend, dat het optreden van krakers - meestal toch ‘langharig tuig’ - begrip en zelfs sympathie krijgt in buurten waarvan de bewoners met eigen ogen konden zien hoelang eigenaren van bruikbare woonruimte hun panden laten leegstaan met de bedoeling die uiteindelijk zoveel voordeliger te kunnen verhuren als bedrijfsruimte.
Maar daarmee zijn we er nog niet, zelfs niet wanneer dit begrip zich in de nabije toekomst zal gaan manifesteren in de gedragslijn van officieren van justitie (meer besluiten tot niet vervolgen en de verouderde wetten dus laten leegbloeden) en de houding van de rechters (het opleggen van vonnissen als twee kwartjes boete voor marihuana roken). Waar het in principe om gaat is verwijdering uit het wetboek van strafrecht van wetten en bepalingen, die vandaag de dag niet meer passen in de maatschappij en dat reeds veel te lang daarvoor al niet meer deden. Wat er verder moet gebeuren is het ontwerpen en aannemen van wetten waaraan vandaag de dag nu juist wél behoefte is en die paal en perk stellen aan de genoemde nieuwe delicten, die steeds meer ons aller welzijn bedreigen. Dat is minstens zo belangrijk als het verkrijgen van een betere selectie en een democratischer benoemingsbeleid voor de rechterlijke macht, daarvoor moeten we blijven ageren door middel van het geschreven en gesproken woord; waar nodig ook door het stellen van een daad. Wanneer publikaties in de pers tot het doel niet reiken en de ‘pressure’ in het parlement te weinig krachtig is, althans geen resultaten heeft, dan valt een escalatie in de hardheid van de demonstratieve acties daarbuiten bepaald wel te verwachten.
|
|