directe waarneming van de journalist onttrekken, in wat beperkter vorm. Je hoeft er dan misschien niet zelf bij geweest te zijn om er over te kunnen oordelen omdat er via advocaten, reclasseringsambtenaren en psychiaters wel zo het een en ander doordringt tot de buitenwereld over hetgeen achter de schermen geschiedt, het blijft toch informatie uit de tweede hand.
Niet alleen de burgers echter, ook de professioneel bij de rechtspleging betrokkenen zouden van dit boek kennis kunnen nemen, zij het om geheel andere redenen. Uiteraard bepaald niet om er juridisch wijzer van te worden dan zij reeds zijn, maar om te ontdekken, hoezeer zij, de rechter, officier en advocaat, toch vaak niet naar behoren functioneren door een soms ontstellend falen in het menselijk contact met de niet-professioneel betrokkenen: verdachten en getuigen. Kritiek op de verrichtingen van de rechterlijke macht anders dan in strikt juridische zin is van betrekkelijk jonge datum; nog maar luttele jaren geleden was het ondenkbaar, dat officieren van justitie en rechters naar hun houding en optreden ter zitting werden beoordeeld in de pers, laat staan een ‘ongunstige recensie’ kregen. Ook voor de journalist was met name de rechter tot in het begin van de zestiger jaren iemand in een heilig huisje; een hooggezeten magistraat, omtrent wie het ongepast scheen iets te signaleren, dat hem vermoedelijk niet welgevallig was. Een enkele maal, wanneer het al te dol werd, is dat wél gebeurd. Zoals in het geval van een bekend politierechter van de zeer oude, patriarchale stempel, toen deze, wijzend op een als getuige opgeroepen neger uitriep: ‘Deurwaarder, wie is die overbelichte man daar op de tweede rij?’
Prof. L.H.C. Hulsman, toen nog maar kort hoogleraar strafrecht aan de Nederlandse Economische Hogeschool heeft mij in 1965 gezegd: ‘Ik betwijfel of de rechter er wel zo gelukkig mee is, dat men hem zo zelden aan een kritische beschouwing onderwerpt. Ik geloof, dat hij in zijn hart best zou willen weten hoe er over hem wordt gedacht.’ Hoe juist deze veronderstelling was bleek mij kort daarna, toen ik een brief kreeg van een lezer, die zich beklaagde over de z.i. hondse wijze waarop een kantonrechter hem had behandeld. Omdat de klacht geen betrekking had op het vonnis (een geringe boete voor een verkeersovertreding) maar op de volgens briefschrijver onbeschofte manier van verhoor afnemen in de rechtszaal, heb ik de betrokken kantonrechter om nadere inlichtingen gevraagd. Na zijn aanvankelijke weigering ook