Zinne-beelden, oft Adams appel(1642)–Jan van der Veen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 264] [p. 264] 't Vijftichste Zinne-Beeldt. Stemme: Di moy di moy birene &c. NOoyt is beleeft noch nummermeer bedacht, Een aardtsche vreucht die vier-en-twintich uiren, Vervolgens bleef, in stant en volle kracht, Of onverswakt soo kleynen tyt kost duiren. Wanneer op 't hooghst gevloeyt is volle vreucht, Sal die eer-langh gelijk een ebbe daalen, En dikwijls staat ellende' en ongeneucht, Recht voor de deur der weelderige zaalen. Wendt om het oogh, aenschouwt ons aardtsch Tooneel, En over-weeght ons doen en weder-vaaren, Soo sult ghy sien het rechte tegen-deel, Voor korte vreught, een lange ramp van jaaren, Nooyt hadde of heeft noch niemant hebben sal, Volcomen wensch, hoe hoogh verheven menschen, Ist heden jet, 't is margen niet met al, Staagh schorter wat, staagh valter jet te wenschen, Hoe schielijk werdt het vrolijke gemoedt, Bosiekt, bezucht, bezwangert vol van pynen, Hoe vaak verwenscht een rijkaart al syn goedt, Om vry te syn van syn lang-duirich quynen. [pagina 265] [p. 265] Ons leeven draayt gelijk een rollendt Rat, Dan eens om hoogh, en flok weer na beneden, Nu quaat, dan goedt, nu fris, dan af-gemat, En meest met kommer wy ten Grave treeden. Dit leert de tyt dit wyst d'ervarentheyt, En schoon wy 't sien met Kristalynen oogen, Men achtet niet voor dat men 't self beschreyt, Dan werdt de zaak te laat vaak over-woogen. Wat was 't, wat is 't, ey seg wat sal het syn? Als 't al gedraaft gestaaft is en geloopen, Niet anders (laas) als ydelheyt en pyn, Daar niemant can een uire tyts om koopen. Hoe mennigh valt syn wyde Schuir te kleen. En waant hy wil die dubb'len en vergrooten, En rusten dan, en weesen wel te vrêen, Wiens sotte Ziel daar buyten werdt geslooten. Maar zaligh is de licht-vernoeghde mensch, Die matigh soekt sich eerlijk te geneeren, En stadigh tracht met Hart met Ziel en wensch, Na 't goedt dat roest noch mot en can verteeren. Wie niet en acht op 't werrelsche geraas, En troost en sorgh op Christum heeft gelaaden, Die leeft al is hy schoon der wormen aas, Geen twede doodt en sal de sulke schaden. Vorige Volgende