Zinne-beelden, oft Adams appel(1642)–Jan van der Veen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 186] [p. 186] 'tSeven-en-dartichste zinne-beeldt. Stemme: 'tVinnigh straelen vande Zon. WAar jemandt hier nu onder ons Volcomelijk ghegeven, 'tVernuft des wijsen Salomons En Simsons kracht daar neven. Noch viel syn kloekheyt al'te slecht, En snu te macht'loos weesen, Om't recht eenvoudigh suyver recht Te stellen als voor deesen. Dat sulk tot rechter waar gestelt, En snel twe-oorich hoorden, Hoe dat de rechts-geleerde spelt, Syn strik-gedraayde woorden. Hy dwaalden in het onderscheyt, Waaneer hy sou ontleden, [pagina 187] [p. 187] Het recht van d'ongerechticheyt, Door't splissen vande reden. Veel koekers nu in haar beroep, Te lelijk uyttet 't spoor treen, En buygen 't recht gelijk een hoep, Om't rooken vanden Schoorsteen. Wie 'tlichte nu verswaaren kan En 't swaare licht can cieren, Die achtmen voor een dapper man, En waardigh te laurieren. Laat vry soo claar (in deser eeuw') En helder syn de zaaken, Of wit als varsch' gevallen sneeuw, Men trachtse bruyn te maaken. Soo d'eene voor-spraak stof ontbreekt, Om datter sulken glans is, Noch troost hy die, daar hy voor-spreekt, Met hope datter kans is. Den and'ren die daar tegen streeft, Can't dus en soo betrecken, Des hy syn spits een oorzaak geeft, Om't recht wat lang te recken. [pagina 188] [p. 188] Nu gaat het hardt, en dan weer sacht, Met voor, en tegen spreeken, De tonge twist, het harte lacht, En scheeren soo de leeken. Soo trecken vast an eene lyn, De schijnnende krakeelders, En na-der-handt is 'tBroeder myn, Gelijk de kamer-speelders. En noch daar na soo gaatmen vaak, Een hooger recht verkiesen, Dies mennigh door een goede zaak, Syn wel-vaart moet verliesen. Dit werdt op alle niet bediet, Wy seggen van ten dele, Die't niet en is en belgh sich niet, Maar sulke synder vele. Vorige Volgende