Zinne-beelden, oft Adams appel(1642)–Jan van der Veen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 154] [p. 154] 'tVVen-en-dartichste zinne-beeldt. Stemme: Geen smart en duyrt &c. IS Adelaart (dien snooden lichten guyt) Een Edelman? dat kan ik niet bemerken, Neen, waar hy dat, dat wees syn weesen uyt, Neen, waar hy dat, hy de wel Ed'le werken. Hy roemt te syn van Adelijken staat, Dat sta ik toe, dat canmen niet beneenen, Maar hy is gansch verbastert in het zaadt Hoe hooger Stam hoe leeger syn vercleenen. Syns Vaders lof en hoe hy die verkreegh, Dat weeten wy, ook syn voor-ouders daaden, 't Waar nutter dat den lichtmis daar af sweegh, Dat strekt hem al (al weet hy't niet) ten quaaden. Soo Hemels hoogh als haare deughde klom, Soo leege daaldt syn ondeught na der Hellen, [pagina 155] [p. 155] Soo groot als zy verrijkten haare Stam, Soo kleyn verarmt hy die met pype-stellen. Noch klinkt de faam die syn voor-oud'ren looft, En sal daar in noch lange wijl volharden, Een Lauren-crans beglom syns Vaeders hooft, Maar Adelaart verdient goe barken garden. Syn Vaeder was Godt vreesendt van natuyr En wandelden op Christelijke-paden, Beminde 'tBoek der Heyliger Schriftuyr, Maar dees', het Boek van twe-en-vijftigh blaaden. Syn Vaeder was van alle Man geëert Dees' wert veracht bespot betruert begrenen, Syn Vaeder heeft met vroome staagh verkeert, Maar dees' verkeert met Guyts en dobbel-steenen. Syn Vaeder gaf den armen haar behoeft, En was bemindt van Burgers ende Boeren, Maar deese geeft het liever an't geboeft, En is bemindt van Coppelaars en Hoeren. Nooyt heeft men uyt syns Vaeders Mondt gehoort, Onnut geklap, tot quets' van goede zeden, Maar deese vloekt by-na het tweede woort, En schijnt gestijlt in Goddelooze reeden. [pagina 156] [p. 156] Syn Vader was een stil en nucht'ren Man, En vyandt van het zondigh gulsigh leeven, Maar deese pryst het klappen vande kan, En heeft sich tot den dronk geheel begeeven. En slaat hy dan niet dapper uyt 'tgeslacht? Hoe, derf sich sulken een noch Edel noemen, Die gansch ontaardt vervuylt is en veracht, O neen, de deught die gaat syn Adel doemen. Dies Adelaardt syn eygen roem beneemt, Schooon dat syns Vaders eere steegh ten Hemel, Dat roert hem niet, daar af is hy vervreemt, Als van de Rogg' of Weyt de lichte semel. Is Adelaardt (dien snooden lichten Guyt) Een Edelman? dat kan ik niet bemerken, Neen, waar hy dat, dat wees syn weesen uyt, Neen, waar hy dat hy de wel Ed'le werken. Vorige Volgende