| |
| |
| |
'tNegen-en-tvvintichste zinne-beeldt. t' Samen spraak, Tusschen, Coenraat, ende Ioris-hooghmoedt:
Stemme: Godt groet u Meulenarinne.
{?}tabs{?}
MYn Heer en wil't niet weeten,
Maar kendt mya anders wel,
Mits ik my staagh versel,
Dat synse die u scheeren,
Wel, hoe sal't met u weesen?
Met wien ist dat ghy spreekt?
Ik seg dat ghy voor deesen,
Een ambachts-knecht geleekt,
Ghy zyt een kaalen pronker,
Die stam en goedt ontbreekt.
Wilt ghy myn Adel buygen?
Men weet wel wie ghy zyt,
Waar toe doch deese woorden,
Waar't dat het jemandt hoorden,
Myn eere raakte' ik quyt.
En winder geen doeken om.
Die sulkes niet en weeten.
| |
| |
En my heel anders heeten,
Om tot wat staats te raaken,
Of jet tot niet te maaken,
Ik hoop 'tsal berer lucken,
De hoop gaat vaak op ktucken,
Hoe komt dat ghy soo spott'lljk,
Hoe komt dat ghy soo sott'lljk.
Om winst, is dat vermallen?
Misiechien sult ghy vervallen,
Ik leeve' op vaster hoopen,
Maar Ampten moetmen koopen
Wat raadt om't lieve geldt?
De groote willen't dryven,
Niet als door Goude schyven,
'tSal kosten niet een speldt.
Dat sult ghy wel bevinden,
Indien het comt te slaagh,
Ik hebb' heel goede vrinden,
An't Hof in 'sGraaven Haagh,
Godt hoede sulken plaagh.
Ken wil my niet verneeren,
Den hoogh-moedt sal u krenken,
Het aensien doet gedenken,
En't kleedt dat maakt de Man.
| |
| |
Denk wat u ouders waaren.
Die tyt is lang vervaaren,
Ik soek een ander leeven,
Ik soek wat: seyde Steven,
Gelijk de schrift bediedt
Ghy praar gelijk den blinden,
Die Peirlen socht in't riet.
Myn hoop is sonder vreesen,
U Lot sal, ducht ik, weesen,
Ik soek een gulde waagen,
Ten minsten vinde ik buyt,
Het valt somwyl op slaagen,
Wilt ghy te hooghe stuiren?
U staat en sal niet duiren
Ik ga, want al het praaten,
Gaat liever by de Staeten,
Tot dat u goedt te loor-is
En sult noch tot u schade,
Dies gaat, als ik u rade,
Verlaat dit hooghe vlieghen,
Of sult u selfs bedriegen,
|
|