Zinne-beelden, oft Adams appel(1642)–Jan van der Veen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 100] [p. 100] 'tDrie-en-tvvintichste zinne-beeldt. Stemme: Egipten-Landt. SChoon 'sHeeren geest de sulk' begaaft, Met kennis van des Hemels luyster, Die even-wel syn pondt begraaft, Of delft dat woekerloos in't duyster, En soo moet-willigh verschuylt dit waarde pandt, De kennis van alsulken Man baart zonde schaede' enschandt. Wat baat de sulk' gheleerdt te syn? Voor-treffeslijk in veele zaeken, Die syn vernuft smort in de wijn, Of kleeft dat an Vrouw-Venus kaeken, En soo verdartelt zijn costelijk verstandt, Geleertheyt van al-sulken man baart zonde schade' enschandt. Wat baat de sulk sijn eerlijk ampt? Syn kloeke stijl, sijn aardigh schrijven, Die al syn eer en goedt verslampt, Of gaat onnut syn tijt verdrijven, En sich daar deur van sijn goeden staat verbandt, De kloekheyt van alsulken Man baart zonde, schaede' en schandt. [pagina 101] [p. 101] Schoon dat de sulk'is opper-Baas, Of Meester aller constenaaren, Die lichter is ghelijk een blass, En moet daar-na na kalis vaeren, Mits hem de weelde'en over-daadt ont-mant, De conste van alsulken Man baart zonde, schaede' en schandt. Schoon of de sulk' uytnemende' is, In gheestigh teyk'nen end schild'ren, Die daar opspeelt den lichtemis, Of gaat zyn winst en eer verwild'ren, En soo lichtvaardigh sijn tijt verlanterfant, De konste van alsulken Man baart zonde, schaede' en schandt. wat baat des Koopmans groote gheldt? Ghewonnen deur een schrand'ren handel, Die't stadigh inde kroegh versmelt, Of in verkeerde boose wandel, Waar deur hy sich moet verpakken an een kant, Den handel van alsulken Man baart zonde, schaede'en schandt. Wat baatêt dat een Makelaar, Syn groote winningh gaat verspeelen? Of zyn verdienste voor en naar, Verquist in vuyle sno Bordeelen, En deur oncuyscheyt sich schandelijk verbrandt, Het mak'len van alsulken Man baart zonde, schaede'en schandt. Wat baatêt dat een Ambachs-man, Veel meer can doen als een int Gilde? [pagina 102] [p. 102] En niet en wil ghelijk hy kan, Of loopt geheel en al in 't wilde, Of deur syn winningh heeft al te milden handt, Het kunnen van alsulken Man baart zonde, schaede' en schandt. Wat baat de sulk' syn verre vaart? Ghedaan na 'tOosten ofte Westen, Die alles wt hy heeft vegaart, Verriddert ende geeft ten besten, En deur berooytheyt moet wederoon van landt, Het vaaren van alsulken Man baart zonde, schaede'en schandt. Schoon 'sHeeren Geest de sulk' begaaft, Met kennis van des Hemels luyster, Die even-wel syn pondt begraaft, Of delft dat woekerloos in't duyster, En soo moet-willigh verschuylt dit waarde pandt, De kennis van alsulken Man baart zonde, schaede' en schandt. Vorige Volgende